vrijdag 20 mei 2011

SAPHIER

We waren vijftien en we waren in Parijs. We stonden bovenop de Eiffeltoren. Het was avond. Diep onder ons kolkte en bruiste, claxonerend en feestend, de Lichtstad. We waren door de ijle lucht en de permanente lichte roes van rode wijn ontroerd en euforisch. Saphier en ik stonden een tijdje zwijgend naast elkaar. We keken naar beneden. Het gepraat en gelach van onze klasgenoten klonk ver weg. Toen we spraken was dat om elkaar een belofte te doen: we zouden dit moment nooit vergeten, dit inzicht móchten we nooit vergeten. Als we eenentwintig waren, op dat moment voor ons de hoogste leeftijd die we ons konden voorstellen, zouden we terugkeren naar deze plek, en kritisch kijken of we nog steeds de kennis bezaten die we hier, bovenop de Eiffeltoren, in die zoele en magische avond in de lente, plotseling hadden verworven. 
We werden eenentwintig en vergaten onze jeugdige plechtige belofte. 
De jaren stapelden zich op. 

 Gisteravond zat ik tegenover Saphier op het boventerras van het Ronde Theehuis in het Vondelpark. We keken uit op de kruinen van de bomen en op een veldje waar een groepje jonge vrouwen les in hardlopen kreeg. De avond werd kil, maar we wilden toch buiten blijven zitten. Saphier is een belangrijk man van de wetenschap geworden, die de wereld over reist van congres naar congres en publiceert in alle toonaangevende bladen. Ik ben nog steeds de kleine muzikant en broodschrijver die u wel kent, uw rookzanger, aangenaam. Maar samen, Saphier en ik, kunnen we alles en weten we alles. We beschouwen de wereld en begrijpen haar, en we begrijpen elkaar met een half woord en een enkele blik. Dat is altijd al zo geweest, sinds onze schooltijd. Woorden hebben we genoeg, maar we verspillen ze niet, we gebruiken ze om vorm te geven aan iets dat er al is, tussen ons: begrip, of verwondering. 
 Ik zie hem niet zo vaak, maar als we tegenover elkaar zitten, Saphier en ik, dan kijk ik in zijn ogen als in een spiegel, waarin ik mezelf zie. Ik zie mijn toestand, de veranderingen die ik heb ondergaan, de plaats die ik in het leven inneem, weerspiegeld in de donker glanzende blik van Saphier, ik bekijk mezelf ongewild door zijn ogen. Als het slecht met me gaat, wend ik mijn blik te vaak af, en praat ik te veel. Nu kon ik hem recht aankijken, en zweeg ik als ik niks te zeggen had. 
 Toen de kou te veel begon op te trekken rekenden we af, zijn wijn, mijn water. Hij gaf me een lift naar huis, en in de auto babbelden we nog wat. Nu we elkaar niet meer met onze blik gevangen hielden konden onze woorden vrij dwalen en huppelen. Saphier vertelde over zijn sessies in de gym, dat moest ik ook gaan doen. Twee maal in de week flink sporten en zweten in zijn luxe sportschool, daarna een sauna en een glas vers sap, dat zou een heel nieuwe vorm aan onze vriendschap geven. Het leek me wel wat en ik beloofde erop terug te komen. 
Pas toen ik de trap naar driehoog op liep bedacht ik dat ik zoiets natuurlijk helemaal niet kon betalen. We staan nog steeds allebei op de Eiffeltoren, naast elkaar, maar we staan er wel iets anders bij.

2 opmerkingen:

Anoniem zei

Heel erg mooi, herkenbaar en tragisch!

Jan-Paul van Spaendonck zei

Ach, tragisch.... Als ik nou nog viool speelde, zoals Japie Krekel!