Ze stonden me meteen tegen. Ze waren midden dertig en mooi, goed gekleed, goed gekapt, goed verzorgd. Maar hun wereldse succes was nog niet vanzelfsprekend, dat voelde je. Hun blik was onbenullig, aarzelend tussen zelfvoldaanheid en onzekerheid. Hun conversatie bewandelde veilige paden: de gebeeldhouwde schouw, ‘die je ook in veel Amsterdamse panden zag’, de sierlijke zilveren kandelaber van een bekende Larense kunstenaar, hun laatste trip naar Parijs. Ze leefden nog naar de voorschriften van de betere lifestyle magazines, en die dekten lang niet elke situatie. Voor onze muziek hadden ze geen handleiding paraat, en moesten ze op eigen smaak afgaan, en dat was eng.
Gelukkig stond één ding vast: de gastheer, die ons had ingehuurd en hen had uitgenodigd, vond het geweldig. En hij was rijker en succesvoller dan zij. Dus goed moest het in elk geval zijn, die muziek. Maar dan... je moest er toch iets van vinden, iets te zeggen hebben? Het waren Italiaanse liederen, vertelde de gastheer. Prompt werden er veelbetekenende blikken geworpen op de langste van het gezelschap, een uit zijn krachten gegroeide renaissancistische engel met bruine krullen; die zou dus wel Italiaans spreken. En ja hoor, hij luisterde ingespannen, met kennersoor, en wist hier en daar een bekend woord te vissen uit ons Napolitaanse brabbeltaaltje. Dan knikte hij instemmend, en mummelde schalks amore boven zijn reusachtige glas vol fruitige Merlot. Een ander, blond, blozend, met een notarisbrilletje, een iets doorgerijpte corpsbal, hield erg van de cello. Hij sprak het zorgvuldig op zijn Italiaans uit, met tsj en een dubbele slanke l. Zo’n prachtig instrument was dat, de tsjello, zijn dochter moest het later maar gaan spelen. Over het spel van mijn collega zei hij evenwel niets. Waarschijnlijk kon hij de link van de op discreet volume bij de champagnebrunch afgespeelde Bach Suites naar de vlezige, zwetende en sonore realiteit zo gauw niet leggen.
Ze klapten omdat het van hen verwacht werd, maar van ontroering was geen sprake, hoogstens van verwarring. Ontroering vereist waarachtigheid, en daar waren deze aspirant nieuwe rijken nog niet aan toe. Wij gingen leeg naar huis.
1 opmerking:
Mooi beschreven, beeldend. Ik zie het voor me en beleef het mee. Ja, ontroering en dus waarachtigheid, waar is dat in de overlading van sentimentaliteit nog te vinden!?
Een reactie posten