Kunnen kunstenaars gelukkig zijn? Of is ongeluk een voorwaarde voor het scheppen van kunst ('scheppen, riep hij, gaat van au')? Wordt kunst geboren uit een zucht naar een harmonie die in het leven niet te vinden is? En, als die harmonie er wel is, in het leven, wordt dan het maken van kunst overbodig, zelfs onmogelijk? Simon Carmiggelt meende van wel. Een bekende bon mot van hem, in een brief aan Gerard Reve, belandde in een van diens gedichten, getiteld 'Loos alarm':
Kunstbroeder Carmiggelt zag mij eens, jaren geleden,
vrolijk op straat, met vrienden
schertsend en lachend, vlak bij een cinema, en dacht:
'Het lijkt waarachtig wel of hij gelukkig is.
Wat fijn, wat heerlijk voor die jongen,
maar wat rampzalig voor de literatuur.'
Hoe het ook zij, de belofte van geluk kan wél inspireren; hier zijn we tenslotte nog in het rijk der dromen, waar kunstenaars zich thuis voelen.
De gekwelde dichter Paul Verlaine stond ooit op het punt te trouwen met een jong meisje, Mathilde Mauté, en was er op dat moment heilig van overtuigd dat hij eindelijk een normaal en gelukkig leven zou gaan leiden. Gedrenkt in die hoop schreef hij een cyclus van eenentwintig gelukkige gedichten, La Bonne Chanson. Het huwelijk werd een jammerlijke mislukking, maar de gedichten getuigen nog steeds van Verlaines visionaire kracht. Ars longa, vita brevis.
Een heilige in haar aureool,
Een kasteelvrouwe in haar toren,
Van dichters het bemind idool,
Voor sierlijkheid geboren;
De gouden toon van de klaroen
Die in het diepe bos verleidt,
Gepaard aan ‘t trots en teer blazoen
Van Jonkvrouwen in vroeger tijd;
Daarbij ‘t opvallende bekoren
Van een lach die straalt en overwint,
In onschuld van een zwaan geboren,
In blos van vrouw en ook nog kind;
Een aristocratische harmonie,
Een glans van roze en wit tesaam:
Dat is wat ik hoor en zie
In haar Karolingische naam.
(Une Sainte en son auréole, Paul Verlaine)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten