vrijdag 6 mei 2022

Herdenken, adrenaline en een intergalactische bariton


De herdenking in de Zuiderkerk was stemmig geweest. Indrukwekkend zelfs, hoorde ik, vooral toen we een Oekraïens volkslied zongen. Alle beschikbare stoelen waren bezet. Er is meer dan ooit behoefte om de gevallenen te herdenken nu er zo dichtbij weer een grote oorlog woedt.
Op een plaquette las ik dat de kerk aan het eind van de Hongerwinter heeft gediend als mortuarium. Er waren te veel doden, toen. Al die doden, hadden we zopas nog gezongen, op tekst van Leo Vroman.


In de Engelbewaarder, op de hoek van de nabije Kloveniersburgwal, was weinig veranderd sinds ik er als student Latijn en Grieks kwam. Het plafond van een ondefinieerbare groengele tint met een bruin patina had heel wat tabaksrook gezien sinds mijn medestudent Michael en ik er onze pijpen rookten en de exotische Geuze Lambiek en Guinness dronken waarmee het café destijds pionierde. Nu was de bierkaart aanzienlijk uitgebreid. Er was ijskoud Brugs tripel van de tap. Het viel goed. We hadden honger en besloten er te blijven eten. Al die tijd was ik erg kalm geweest, ernstig en geconcentreerd, maar toen ik naar huis liep (de trams reden niet), door de burgwallen en de grachtengordel naar het negentiende-eeuwse Museumkwartier, bijgeschenen door een wazig maansikkeltje, was ik de oude stad welgezind op het euforische af. Het was alsof ik de bruggetjes over de grachten voor het eerst zag. Ze welfden zich zo sierlijk over het donkere water, en dan die lichtjes! Net als de toeristen dweepte ik een paar kilometer lang met mijn geboortestad. Dat moet (naast het Brugs triple) de adrenaline geweest zijn.

De volgende morgen werkte die nog door. Ik zocht tussen mijn paperassen en vond een typoscript, dat ik een paar jaar geleden was begonnen te digitaliseren. Algauw had ik er geen zin meer in gehad. Vandaag was precies de goede dag om die klus weer op te pakken. Even later was ik verdiept in de artistieke mijmeringen van de 'intergalactische' bariton Eric Roland en ze zouden me de rest van de dag niet meer loslaten.

De liederen van Procyon 4 is een vreemd verhaal. Robert Eksteen en ik daagden elkaar uit een sf-verhaal te schrijven. Robert kwam met een verhaal over een supercomputer die bestond uit het gekoppelde verstand van miljoenen mensen. Het is helaas verloren gegaan. Ik besloot het kader van een toekomstfantasie in te vullen met wat me op dat moment het meest bezighield. Zo ontstond een cryptische vertelling over de intrinsieke waarde van de klassieke liedkunst en de mate waarin we behoefte hebben aan vertrouwde omstandigheden om geestelijk gezond te blijven.
Dat laatste vond zijn oorsprong in een psychische inzinking die ik rond mijn twintigste had gehad. 'Psychotisch getint' volgens de huisarts. Ik zat piekerend in mijzelf opgesloten. De wereld die altijd zo vertrouwd was geweest werd beklemmend onwerkelijk. Die 'vervreemding' overviel me ook nadat ik de draad weer had opgepakt nog regelmatig en hield me bezig. Ik wijdde er nadien een sf-niemendalletje aan. 

Over het eerste, 'de intrinsieke waarde van de klassieke liedkunst', valt meer te zeggen. 
Ik studeerde, na een afgebroken studie Oude Talen, zang aan het conservatorium. Ik was in 1981, het jaar waarin het verhaal werd geschreven, gepromoveerd tot het tweede lesjaar. Een oude rot! Ik zat vol artistieke twijfels. Of dat wel mocht, 's avonds laat, na een fles wijn, luisteren naar die lekkere popmuziek van vroeger. Ik was erg streng voor mezelf. Dat 'Holde Kunst' van Schubert ging me niet ver genoeg. Muziek was heilig. Elk nootje moest kloppen en elk woord moest een diepe betekenis hebben. Je ziel, je levenshouding, alles wat je was moest samenvallen met de muziek - hoe leg je dat uit? Je moest een kunstenaar zijn.
Vast staat dat ik het nou niet meer helemaal kan navoelen. Alle soorten muziek mogen, al naar gelang mijn stemming. En muzikale vorm en inhoud zijn in mijn huidige optiek praktisch hetzelfde. De noten zo goed mogelijk zingen of spelen is genoeg - dat geeft een zuivere sensatie, een onthecht plezier. Wat maakt het uit wat ik daarbij denk of voel?  Als de luisteraar er maar iets bij voelt. Al die in de uitvoering gelegde intenties ... ach.
Anders gezegd: artiesten die ons met hun warme stem of hun emotionaliteit ontroeren zouden met hetzelfde effect het telefoonboek kunnen reciteren. Dat heet charisma. We horen hun stem graag, ongeacht wat die stem zingt. De muziek op zichzelf heeft daar niet per se baat bij. Zij hoeft niet ingevuld te worden, ze heeft een eigen, intrinsieke waarde, die losstaat van de mentaliteit van degeen die haar uitvoert. Zo denk ik er nu over.

Ik zoek naar een verklaring. Waarom hield me de kwestie zo bezig? Onzekerheid?
Ik moet dan eerst iets uitleggen voor degenen onder u die geen flauw idee hebben waarover ik het heb. Ik heb het hier over het Kunstlied. Meervoud 'liederen', geen liedjes. Een zanger (m/v) staat naast de vleugel en zingt teksten van beroemde dode dichters die door beroemde dode componisten op muziek zijn gezet. De zanger (m/v) is deftig aangekleed en zingt met 'operastem'. Omdat de componist precies heeft voorgeschreven hoe het werk moet worden uitgevoerd, heeft hij of zij niet veel vrijheid. Je kunt een beetje sjorren aan het tempo, of het wat harder of zachter dan anderen zingen.
Om je toch te onderscheiden van de collega's moet je zien een eigen interpretatie te hebben. Dat wil zeggen, een innerlijk narratief dat al die nootjes in een groter kader plaatst. Maar vooral moet je geloven in de waarde van wat je doet. Doe je dat, heb je dat verhaal paraat, en beschik je over voldoende techniek, dan versmelt je als zanger met de muziek. Die wordt als het ware van jou. Het is alsof je de liedjes, pardon, Liederen, ter plekke verzint.
Verslapt dat geloof, dan kan dat tot twijfels leiden. Wat heeft het voor zin dat ik hier andermans kunst sta uit te voeren? Waar ben ikzelf? Over die existentiële twijfels gaat dit verhaal, dat ik de komende week in twee porties op dit blog zal zetten. 

Ik excuseer me bij voorbaat voor een hoop jeugdige gewichtigdoenerij (ik was net vijfentwintig). En voor de 'ouderwetse' toekomst. Zoals alle sf vóór de onvoorziene uitvinding van de digitale technologie, schotelt ook deze vertelling ons een toekomst voor zonder internet en mobiele telefoons en zonder tablets. Hugo Wolf wordt in de door mij gefantaseerde 21e eeuw gezongen van ouderwetse bladmuziek. 'Heb je een papiertje? Dan schrijf ik het even voor je op,' zegt iemand tegen de held, de beroemde intergalactische bariton Eric Roland. Hij wordt nog net niet 'aan de telefoon geroepen'. 
 
Volgende week op deze plaats: De liederen van Procyon 4.


(Illustratie: De Zuiderkerk, Claude Monet, 1874)

Geen opmerkingen: