vrijdag 24 april 2015

NOMADEN


Ik kreeg een mail van mijn Afrikaanse vriendin. Ze waren een paar oude foto’s tegengekomen waarop ook mijn kinderen stonden en stuurden me de scans daarvan op. Blijkbaar hangt de drang om te speuren in de verleden tijd in de lucht: ikzelf was toevallig net bij diezelfde periode aanbeland, de jaren negentig. De foto’s pasten perfect in het beeld dat ik in mijn verhaal in wording aan het oproepen was, hoewel mijn kinderen daar slechts zijdelings een rol in spelen.
De kiekjes had ik al - in die tijd maakte je nog afdrukken voor vrienden van de spaarzaam genomen analoge foto’s. Verraster was ik door de slotzin van haar mail:
'I hope this year has been good for you - though I worry about your view being blocked by the proposed building opposite. Please tell me it was stopped!'
Ik moest daar heel even over nadenken voor ik besefte waar ze het over had. De voormalige kraakpanden aan de overkant! Verwaarloosd, verzakt, tot stadsruïne aan het vervallen. Ik had me over die kwestie destijds nogal druk gemaakt en er verscheidene keren over geblogd. Ik herinnerde me nu inderdaad dat we bij hun bezoek vorig jaar een tijdje naar de overkant hadden staan kijken en dat ik het hele verhaal, over malafide vastgoedkoningen en hun strijd met de gemeente, over het komen en gaan van een populatie van migrerende krakers, nog eens opgedist had. Ik had het zonder veel animo verteld, een beetje plichtmatig, omdat het voor mij toen al als oud nieuws voelde. Inmiddels was er weer een jaar verstreken zonder dat er iets te melden viel over de geplande sloop en nieuwbouw tegenover mijn balkon. Een stabiele status quo. Mijn uitzicht is nog steeds hetzelfde: een rij scheefgezakte, loensende, vroeg twintigste-eeuwse gevelhuisjes.
Ik betrapte me erop dat ik dacht: het is de moeite al niet meer om überhaupt met die nieuwbouw te beginnen. Dat was een vreemde gedachte, want hoewel ik niet het eeuwige leven heb, staat de stad Amsterdam er nog wel even. Dat neemt niet weg dat ik, als ik tien jaar geleden geweten had dat een decennium nadien de situatie nog onveranderd zou zijn, rustiger geslapen zou hebben.
Het gaat in het leven immers om de illusie van onveranderlijkheid – dat alles verdwijnt weten we, maar we hopen dat het ‘onze tijd nog wel uit duurt’.

De laatste tijd heb ik vaak een geruststellende gedachte bij het zien van mijn geboortestad, vooral als ik haar met de auto binnenrijd. Gisteravond nog - ik had mijn dochter naar een operetterepetitie in Oostzaan gebracht. Op de heenweg was de grote rookpluim van de fabriek aan de A10 prachtig roze en oranje gekleurd door het licht van de zon die aan een weidse lege hemel onderging. Op de terugweg was hij van een diep, avondlijk lila. Ik nam de afslag Oud-Zuid en werd opgenomen door de veilige, schemerende coulissen van de Aalsmeerseweg.
En daar was hij weer, sussend als een slaapliedje, geen inzicht, maar een verhelderende interpretatie: de stad is niet meer dan een stenen tentenkamp. Wij zijn allen nomaden die er een zo comfortabel mogelijk, maar per definitie tijdelijk, onderkomen vinden. Sommigen hebben een luxe tent, een bakstenen De Waard, anderen een eenvoudige lichtgewicht, of slechts een afdakje tegen de storm. Ons streven naar status en vastgoed is niets meer dan gewichtigdoenerij. Wat men zich ook voor illusies maakt, iedereen woont tijdelijk op dezelfde kampeerplaats, een doorgangskamp. Het is dan ook een gotspe om mensen aan wie de nomadenstatus nog duidelijk af te zien is de toegang tot dat kamp te ontzeggen.

Geen opmerkingen: