dinsdag 22 oktober 2013

SINT FRANS

Iemand zei dat mijn baard zo lang werd, ik leek Sinterklaas wel. Wat vond ik eigenlijk van die kwestie? Ik wilde er niks van vinden en zei dat ook, maar er sloop toch een beginnende irritatie in mijn laconiek bedoelde antwoord.
De volgende dag in het café stonden de kranten vol met opinies over de heisa rond het kinderfeest. Serieuze, ernstige kranten, let wel. Wat ik eigenlijk dacht was: zijn we nu met zijn allen compleet krankzinnig aan het worden? Dit zijn de overprikkelde uitwassen van een dolgedraaide democratie. Dit zijn symptomen van decadentie, zeg maar gerust de maden van een ingezette ontbinding. De ondergang van het Westen is nu niet ver meer. In plaats van ons druk te maken om hemeltergende misstanden alom, slavernij in het Verre en dreigende genocide in het Midden-Oosten, schieten we op een kinderpartijtje. Is het onmacht? Als je niet in staat bent de ellende in de wereld onder ogen te zien, of je machteloos voelt tegenover de echte problemen van onze tijd kun je volgens mij nog beter in je eigen ziel gaan staren, en proberen zelf althans een beter mens te worden. Dan doe je nog iets constructiefs.
Ik verliet het café en probeerde aan iets anders te denken. Het was zo fijn om me niet met de Zwarte Piet-kwestie te bemoeien, dat wilde ik graag zo houden. Maar ik kon er niks aan doen. Er doken zinnen op, brokstukken van redeneringen verschenen, aarzelend vormde zich een mening. Ik besloot die voor me zelf te houden en voor de buitenwereld mijn Socratisch gezicht te bewaren: ik weet niets, maar weet dát tenminste. Ik ging zitten op een bankje in het park. Het weer was zacht, de bomen waren geel. Ik kreeg plotseling trek in paddestoelen en even verdrongen recepten de kringetjes draaiende overwegingen rond de Sint. Veel knoflook en peterselie. Toen keek ik naar de vogels die aasden op mijn koffiebroodje en pikte er eentje uit, een brutaal kauwtje, om toehoorder te zijn van mijn Opinie in wording.
‘Kijk, zwarte kanariepiet, volgens mij zit het zo,’ zei ik.
Vervolgens hield ik een lange tirade over tradities. Ik vertelde het beest over kwaadaardige tradities, het wurgen van hazewindhonden, het martelen van stieren, het doodknuppelen van katten. En ik zei dat het goed was dat die afgeschaft waren.
‘Maar het wezen van tradities is nu juist,’ vervolgde ik terwijl ik me meer en meer als Sint Franciscus van Assisi voelde, ‘dat ze niet in onze tijd passen. Ze zijn los komen te staan van hun oorsprong. Versteende resten van vroeger. Niemand in Leiden voelt nog opluchting omdat de Spanjool er vierhonderd jaar geleden werd weggejaagd. Toch eten ze daar nog elk jaar stamppot, of wit brood, daar wil ik vanaf zijn, om dat te gedenken. Dat is zoals het is. Als er iemand opstaat om te klagen en zegt dat het volkoren brood moet zijn, want dat is gezonder, valt het hele bouwwerk in elkaar. Aan tradities moet je niet morrelen. Dat maakt slapende honden wakker die beter hun muil zouden kunnen houden. Dan kun je ze beter afschaffen, die tradities, want zin hebben ze niet meer.
‘Zo is het ook met Sinterklaas. Je kunt die pieten wel groen of geel maken, maar dat lost niks op, want in ons collectieve hoofd blijven ze zwart. Sint en Piet zijn sprookjesfiguren, een soort Hollandse archetypen, en die zijn in wezen onveranderlijk. De oude heilige met zijn gekleurde ondergeschikten blijft in welke aangepaste vorm dan ook het symbool van een machtsverhouding die bij een ander tijdperk hoort. Tenminste, dat hoop ik, dat van dat andere tijdperk.
'En bovendien, vogeltje, doodmoe word je van dat eeuwige bijstellen en censureren van onze cultuur. Het is schrijven op water. De fouten van het verleden zijn die van het verleden. Je kunt de zichtbare resten ervan beter laten staan, als blijvende waarschuwing. Dat wegpoetsen doet me altijd denken aan die beroemde foto, een groepsportret van de Russische top, waarvan de uit de gratie gevallen Trotski is verwijderd. Geschiedvervalsing. Wij wassen onze handen graag in onschuld, terwijl we tegelijkertijd het onschuldige plezier van de kinderen bederven.
'Heus, van mij mogen ze Sinterklaas afschaffen, en dan dat verschrikkelijke vreetfeest Kerstmis er maar meteen bij. Weg met die troep! Maar voor die kindertjes is dat natuurlijk niet zo leuk.’
Het kauwtje zei niks, hoewel kauwtjes volgens mijn dochter heel goed kunnen spreken. Hij keek me slim aan met zijn gele kraaloogjes. Maar zijn blik was niet zozeer op mijn orakelende mond gericht, als wel op mijn handen. Ik plukte wat van mijn koffiebroodje en strooide dat gul op de grond. Het beest hipte erop af en begon gretig te pikken.

Geen opmerkingen: