vrijdag 25 oktober 2013

AQUARIUM


Ik leef in een aquarium. Ze gaan mijn balkons en ramen opknappen, meldde de woningbouwvereniging. Een week later dan gepland kwamen de stellages. Die hadden een tijd lang geen enkele andere functie dan mij af te schermen van de herfst buiten – de gordijnen van groen plastic wapperden in de wind en de regen kletterde er gezellig tegenaan. Maar de eerste mannen verschenen pas een week na de constructie. Nu en dan liep er een langs, morrelde wat aan een raam, schuurde een stukje, en verdween weer naar de bouwkeet. Soms hoorde je ze ’s ochtends vroeg de klus evalueren, een uur lang praten, en dan was het weer tijd voor koffie. Hier en daar verdween een kozijn om een gapend gat achter te laten. Ik vraag me af of deze mannen betaald worden per uur of dat er een eenheidsprijs is voor het karwei. In beide gevallen snap ik trouwens niets van het lakse tempo. Klagen doe ik ondertussen niet echt, want ik had op gek makend schuren en boren gerekend, en de herrie valt reuze mee. Maar dat aquarium gaat me wel benauwen.

Juist nu het herfstvakantie is trekt het werk ietsjes aan. Ook dat snap ik niet. Gisterenmorgen om acht uur werd ik wakker doordat er een silhouet achter mijn glas-in-lood-raampje bezig was, er klonk zacht een radio. Ik was de man dankbaar, want hij doorbrak een droom waarin ik thuis in Geuzenveld een huisconcert gaf met mijn zoon. Mijn moeder deelde koekjes rond. Mijn vriendin was te laat. Ik kende mijn teksten niet en moest een liedje improviseren. Mijn vader zat op de eerste rij en keek sceptisch toe. Van alle huizen waar ik gewoond heb droom ik verreweg het meest van dat in Geuzenveld. Vaak betrek ik het opnieuw, als volwassen man, en meen er geluk te vinden. Maar steeds gaat er iets mis.
Toen ik na een uurtje of wat achter het scherm naar buiten ging zag ik dat er een prachtige dag gaande was. Vlammende bomen, roerloos tegen een strak blauwe lucht. Ik wandelde een eind en streek toen neer op het terrasje van Starbucks in de Beethovenstraat. Verwonderd keek ik om me heen. Frisse jonge mensen met laptops, gekleed in stemmige merkkledij, veel beige en licht bruin. Uit een speaker klonk zachte jazz, ik herkende de geknepen trompet van Miles Davis. Ik voelde me plotseling ver van huis. Dit had overal op de wereld kunnen zijn, niets herinnerde me eraan dat ik in mijn eigen buurt zat in plaats van in New York of Berlijn. Het was, met al die stralende herfsttinten en dat rode baksteen, het decor van een film, een romantische komedie.
Julia Roberts verscheen met een beige kinderwagen. Voorin het handvat zat een uitsparing, waarschijnlijk bedoeld voor de zuigfles van de baby, maar er stak een beker cappuccino in. Ze zei tegen een paar meisjes: ‘Passen jullie even op? Het is toch wel veilig hè?’ en verdween zonder op antwoord te wachten naar binnen om een croissantje te kopen. De meisjes moesten het handvat vastgrijpen want de kinderwagen begon onmiddellijk de hellende straat af te rollen, richting tram en auto’s. Niemand vond het gek. Ik wel.
Ik dwong mezelf in de warme zon te blijven zitten en mijn meegebrachte krant te lezen, een lokale krant, Het Parool. De koffie had een branderige smaak en de melk schuimde lang niet zo mooi als in mijn vertrouwde café aan de overkant. Toen ik opstond en met tegenzin weer naar mijn aquarium op drie hoog terugliep herinnerde ik me mijn droom weer en dacht aan mijn ouderlijk huis in Geuzenveld.

Het was een poppenhuisje geweest maar het had vele dimensies. We hebben er maar negen jaar gewoond en ik had er drie verschillende kamers. Toch gaf het me een gevoel van tijdloze stabiliteit. Het stapelbed dat ik met mijn zusje deelde, waarin je op slapeloze zomeravonden de shuttles van de badmintonnende grote mensen op het grasveld kon horen zoeven terwijl de geur van de ligusterhaag naar binnen woei, de door mij bewoonde helft van mijn vaders studeerkamer waar mijn aquaria en jampotjes met krioelende slootbeestjes de vensterbank bevolkten en het boekenplankje boven mijn bed gevuld was met Heimans en Thijsse, Karl May, Tarzan en Biggles, de vers getimmerde zolderkamer waarin mijn legers van airfix-soldaatjes in bataljons op het gespikkelde zeil stonden opgesteld en mijn eerste gitaar fier tegen een kale muur leunde, - ik sliep er maar kort maar ik was er thuis.
Het huis dat ik nu al zo’n vijfentwintig jaar het mijne noem, bedacht ik terwijl ik omhoog keek naar de steigers die de gevel aan het zicht onttrokken, voelt na al die tijd nog steeds als een tijdelijk onderkomen op weg naar iets anders. Vroeg of laat moet ik het weer verlaten. Ik heb het te leen en maak het me er gemakkelijk, maar helemaal vertrouwd, helemaal van mij zal het nooit worden.
In mijn dromen woon ik nog steeds in Geuzenveld.



Geen opmerkingen: