vrijdag 11 oktober 2013

ROMANTISCH

Weemoed is een fijn sentiment. Bitterzoet. Tenminste, als je jong bent. Wanneer je een ‘zekere leeftijd’ hebt bereikt, zoals de Fransen dat zo kies zeggen, en de massa tijd die voor je ligt kleiner is dan die achter je en bovendien steeds sneller lijkt te slinken, wordt het alsmaar bitterder, tot het zoetje alleen nog ergens achter op de tong is te proeven.
Vroeger hield ik van de herfst. Nu niet meer. Ik probeer te zien wat er mooi aan is, die kleuren van de vuurdoorn en de kardinaalsmuts enzo, en zie dat ook wel, maar het genot blijft beperkt tot een streling van de oogzenuw. Voorbij is het vermogen om er via een alchimistisch proces een soort geluksgevoel uit te destilleren.
Wat echter onveranderd is gebleven is de invloed die het seizoen van de vallende bladeren op mijn gemoedsrust heeft. Voorbeeld: ik loop over straat en probeer te kijken naar dat rood van die kardinaalsmutsen, maar onderwijl word ik bestormd door levendige herinneringen, zo levendig, dat ik eigenlijk in twee tijden tegelijk loop. Ik kan ze niet afschudden, ze komen steeds terug. Erin zwelgen lukt me ook niet meer, zoals vroeger, want wat ik daar herbeleef bevalt me maar matig. Ik zie een turbulent, drankzuchtig, uit het lood geslagen leven, waarin ik als speelbal van stemmingswisselingen, driften, lusten, angsten en verlangens hulpeloos de goede richting zocht. Dat is de zwarte bril die het seizoen me opzet, want evengoed zou ik me dat leven als rijk, vol en kleurig kunnen herinneren, het is maar net hoe je het bekijkt. Ik probeer mijn blik nog wel die positieve kant op te draaien, maar dat is moeilijk: het zicht wordt ernstig belemmerd door wolken en de vroeg inzettende duisternis.

Ooit las ik met instemming de vele gedichten die J. C. Bloem aan het najaar wijdde. U kent ze wel, althans de van hun context los gezongen regels van het standaardrepertoire: ‘Van het najaar keren weer de schone dagen…’ en: ‘Het regent, en het is november…’
Ik vond ze toen romantisch, die verzen, net zo romantisch als ik het vond dat Bloem één à twee flessen jenever per dag dronk. Nu kan ik de woorden niet anders dan letterlijk nemen, en wat ik daar lees bevalt me niet - het verontrust me. Ik heb medelijden met de dichter omdat hij zoveel jajem nodig had om het leven aan te kunnen, en vind daar niets romantisch meer aan. Het enige ‘romantische’ schuilt in de manier, bloemrijk en zangerig, waarop hij die zwarte sentimenten verwoordde. Dat is het zoet waarmee hij zich probeerde te verzetten tegen de opdringerige bitterheid. Voor mij is het niet meer genoeg: zijn Verzamelde gedichten, die ik vroeger bij de snorrende kachel las, me verlustigend in melancholie terwijl ik glimlachend naar de regen luisterde en mijn glas nog eens volschonk, laat ik nu maar liever ongeopend in de kast.
Kunst maak je vooral voor anderen, denk ik wel eens. Ik heb vroeger van Bloems ellende genoten, omdat het de mijne niet was. Nu komt het allemaal te dicht bij, wat ik daar lees. Het herinnert me te veel aan een voorbije periode in mijn leven waarin ik net als hij mijn angst en onmacht smoorde in alcohol en mooie woorden.
Smoren doe ik niet meer, en ik vind verloedering en verval nu vooral deprimerend en naar. Het is heus zo leuk niet, dat alles voorbijgaat en uiteindelijk dood moet, of vindt u soms van wel? Geen versje of liedje kan dat vergoelijken.
Ik ben blij dat ik geen romanticus meer ben, maar dit seizoen biedt weinig alternatieven: de boeddhistische gelijkmoedigheid die ik nastreef ligt zwaar onder vuur nu de vuurdoorn rood kleurt.

1 opmerking:

Roberto zei

Een dergelijke (en mijn meest ingrijpende) epifanie had ik toen ik de biografie van Alfred Jarry door Roger Shattuck las: die prettig gestoorde, laterale, deconstructieve pias, die dwaas, die inspirerende nar had een leven geleid dat uitsluitend te omschrijven was als een Hel. Ik heb de biografie niet uit kunnen lezen en tot op heden heb ik ook de neiging niet gehad dat alsnog te doen.
Mijn waardering voor Jarry is onverminderd gebleven maar ik wil niet meer zijn zoals hij. Integendeel.