dinsdag 11 juni 2013

SLOOT


Amsterdam Nieuw-West: half stad, half polder. Zo was het er vroeger en iets daarvan proef je er nog. Neem nu die sloot waaraan ik afgelopen zaterdag zat. Geen gracht, meer een boerenwetering met een betonnen bruggetje erover. Omdat ik nog een kwartiertje had voor de repetitie in het wijkgebouw zou beginnen had ik het er me gemakkelijk gemaakt. Verscholen voor de acteurs die zich een voor een verzamelden en al druk stonden te praten zat ik tegen het muurtje waarin de brug eindigde. In het gras naast me stond mijn gitaar. De zon scheen en ik dacht aan vroeger. Hoe ik mijn vrije middagen had doorgebracht aan dergelijke slootjes, uitgerust met een schepnetje en een paar jampotjes. In sloot en plas van Heimans en Thijsse kende ik uit mijn hoofd.
Aan de waterkant liep een jongetje. Hij was in zichzelf verzonken in een spel verdiept, dat kon je zien aan de ongrijpbare doelgerichtheid waarmee hij zich bewoog. Hij kwam op me af en klauterde vlak naast me op de brugleuning. Hij was van het soort dat totaal niet afgeschrikt wordt door de nabijheid van volwassenen. Die grote man met die gitaar was er gewoon niet. We bestonden allebei in een eigen universum en op deze plaats raakten die werelden elkaar even, zonder in elkaar over te gaan.
Kinderen die zich bewust zijn van de volwassenen in hun buurt zien er anders uit. Je neemt ze waar in hun relatie tot de volgroeide mens en daardoor lijken ze onhandig en aandoenlijk. Ze passen in onze wereld maar zijn daar nog niet helemaal voor toegerust.
Dit jongetje, dat daar vlak onder mijn neus zo lenig bewoog stond los van elke referentie en leek een soort op zichzelf. Een volmaakt miniatuurmensje, met bruine en soepele armpjes en beentjes en een kalme, wijze gezichtsuitdrukking waarin geen spoortje angst of eenzaamheid te lezen was.
Dergelijke kinderen bezitten een oude, krachtige magie die de meesten van ons al heel jong verloren hebben. Ze kunnen met het grootste gemak van universum wisselen. Het jongetje keek me aan, zijn gezicht vlak bij het mijne, en - Shampamparash! - daar stond hij ineens in mijn wereld, voor zolang als hij dat wilde.
‘Is daar een speeltuin?’ vroeg hij, over de brug heen wijzend.
‘Nee, ik geloof het niet,’ zei ik.
‘Ik dacht dat daar een speeltuin was. Mohammed zegt het. Mijn broer.’
Hij maakte een sierlijke draai vanuit zijn bekken en keek intens naar de sloot.
‘Kun je daar zwemmen, is het diep in het midden?’
Ik gaf iets aan met mijn handen, een meter of anderhalf.
‘Dieper dan jij bent.’
‘Dieper dan alles?’
‘Nee, niet dan alles.’
‘Heeft het een bodem?’
‘Ja,’ zei ik, verbaasd en verrukt om de vraag, ‘het heeft een bodem.’
‘Maar is die dieper dan het riool? Het riool, weet je, het rióól stroomt erdoorheen.’
Ik hoorde echo’s van opvoeders die wilden voorkomen dat hij in Amsterdamse slootjes zou zwemmen en wilde iets zeggen over de bedenkelijke kwaliteit van het water.
Maar de verbinding tussen onze werelden werd plotseling verbroken. Hij klom razendsnel over de reling van de brug en rende weg. Ongetwijfeld op weg naar de speeltuin die daar ergens moest zijn volgens zijn broer, een grotere autoriteit dan ik.

Geen opmerkingen: