vrijdag 14 juni 2013

IJDELHEID


Gisteren werd ik gefotografeerd, en niet zo’n beetje ook.
Ik had van alles verwacht, maar niet de zoon van een Toscaanse ijsmaker die meteen na binnenkomst mijn huis door beende, alles bekeek en betastte en overal keurend de lichtinval proefde. Ondertussen praatte hij aan een stuk door. Franco, heette hij. Een kleine, gebruinde, tanige en beweeglijke man met de handdruk van iemand die fanatiek de sportschool bezoekt.
We dronken koffie. Franco prees de kwaliteit. Wat voor machine had ik? Geen machine, een gewone caffietera. Ah, dat was toch het beste, daar kon niets tegen op. Of ik een sigaret had, hij had de zijne in de auto laten liggen, het kwam maar zelden voor dat hij bij iemand kwam die nog rookte. Alleen zonder filter? Dat waren de lekkerste. Dood moesten we allemaal, en het leven was een uitdaging. We spraken Nederlands maar nu en dan gingen we op Italiaans over. Franco sprak het met een Toscaans accent maar met de vette brauw-r van zijn Limburgse woonplaats.
Twee foto’s had hij nodig, een close up en een overzicht. Hij liet me bij het raam zitten en vroeg of ik de zon op mijn gezicht voelde. De zon kwam en ging. Franco keek en knipte als een razende, ondertussen bravo mompelend, en molto bene en facile. Ik moest mijn hand bij mijn gezicht houden. Hij deed voor hoe. Het voelt misschien raar, zei hij, maar het ziet er prachtig uit in close up, vertrouw maar op mij.
Ik vertrouwde blindelings op hem. Ik lag half op de grond, met mijn hand tegen mijn kin. Mijn Panama op, want daar had Franco op gestaan, ik was tenslotte artiest, je draagt toch wel een capello? Hij schoof met huisraad, klom op stoelen, hing half uit het raam, gluurde samenzweerderig naar de zon, veranderde lichtinstellingen en klikte in een crescendo van enthousiasme. Dit wordt prachtig, è molto facile, nog een paar, neus ietsje naar rechts, kin naar voren, kijk naar mij, ogen open, niet glimlachen, hand ietsje verder, kijk zo… Bravo! Klik klik.

Toen de storm was gaan liggen en Franco weer richting Roermond was vertrokken wist ik niet goed wat ik moest doen met de middag. Ik besloot een eind te gaan wandelen. Het linnen zomerpak dat ik voor de fotosessie had aangetrokken was iets te fris, maar ik gloeide van binnen. Minstens een uur lang was ik in een heel prettige stemming. In het Vondelpark keek ik vertederd naar de jonge ooievaars in hun ouderlijk nest. Ik dronk het sprankelende water uit een groen gelakt stadsfonteintje en voelde een scheut van nostalgie. Iets met mijn vroege kindertijd… wandelingen met mijn opa naar het Kalfje? Ik liet het sentiment over me komen zonder het verder te willen duiden. Ik ging op een bankje in het rosarium zitten, rookte een pijp en zag behaaglijk toe hoe de ruisende wind de bomen schudde. De lucht was zwaar en vochtig met nu en dan een spikkeltje geurige regen. De eerste voorzichtige paraplu’s doemden op, kleurvlekken tegen het groen. Al die tijd dacht ik: zo moet een kat zich voelen die een tijd lang geaaid is. Zo gefotografeerd worden als Franco me gedaan had, dat is gezien worden, bemind worden bijna. Enorm goed voor je eigenliefde. Eigenlijk zou iedereen nu en dan eens zo in het zonnetje moeten worden gezet. Beter dan de schoonheidsspecialist. Zou dat de reden zijn dat zoveel schilders en ook fotografen zich te buiten gaan aan zelfportretten? Toch was dat niet hetzelfde, leek me.
De euforische bedwelming trok langzaam weg. Ik merkte dat ik terug bij af was toen ik me plotseling met een steek van zelfkritiek realiseerde dat ik per ongeluk il sguardo had gezegd in plaats van lo sguardo. Ik haalde mijn schouders op. Dat kwam doordat… maar wat deed het ertoe?
Ik deed boodschappen en liep naar huis. De regen had doorgezet en de wind werd opeens koud. Ik knoopte mijn linnen jasje dicht.
Voor de deur greep ik gewoontegetrouw in mijn achterzak, en greep mis. Mijn sleutels zaten nog in mijn spijkerbroek. Mijn dochter zou pas over een paar uur thuiskomen. Met een vreemd gevoel van verlatenheid en onmacht ging ik op de stoep zitten. Ik keek naar de beregende gevel van mijn onbereikbare huis en betreurde bitter mijn ijdelheid.

(Illustratie: 'Echo and Narcissus' (1903, fragment) John William Waterhouse, 1849-1917)

Geen opmerkingen: