vrijdag 21 juni 2013

HAMELEN


‘Hier zit de winnaar van de poedelpoel, van de poedelpoel! De onbedoelde winnaar van de poedelpoel, van de poedelpoel,’ hoorde ik mijn dochter op de trap zingen. Zelf betrapte ik mij erop dat ik bij het binnentreden van mijn huis bromde: ‘Grote grutten wat een grote grot is dat…’
Het zal duidelijk zijn, we hadden Hamelen zitten kijken. Er is een verzamelbox verschenen met al het resterende beeldmateriaal dat nog enigszins te redden en te restaureren was, en die had ik mijn dochter voor haar verjaardag gegeven. Hoewel van een geheel andere televisiegeneratie is ze een groot fan van die legendarische serie uit de jaren zeventig, die dreef, vijfenveertig afleveringen lang, op het vonken en knetteren van het bijeengebrachte vernuft van tekstschrijver Harry Geelen en componist Joop Stokkermans. En op een onafzienbare stoet van acteurs die hoofdrolspelers Rob de Nijs, Loeki Knol, Martin Brozius en Ab Hofstee ter zijde stonden: de credits van Kunt U mij de weg naar Hamelen vertellen, meneer? lezen als een inventaris van iedereen die in toneelland meetelde in die tijd.
Het terugzien van de verloren gewaande episoden eiste wel wat inleving. Het beeld was vlekkerig en wazig, de primitieve huisopnamen waren ook digitaal niet meer helemaal goed te krijgen geweest. Maar ik liet me al gauw meeslepen door wat Hamelen zo sterk maakt, de taal. Voor mensen met een breed linguïstisch referentiekader is Hamelen een genot. De serie ademt taal, leeft op taal. De wonderbaarlijke wereld waarin de Hamelaars terecht zijn gekomen na hun ontvoering door de rattenvanger, een Nederduitse variant op de wereld aan de andere kant van de spiegel van Alice, ontleent geur en kleur aan oude spreekwoorden die daar een letterlijk leven leiden, en aan nieuwe, niet bestaande maar heel goed denkbare gezegden. Op hun beurt begrijpen de anderlingen niets van de mensentaal: alledaags idioom zet ze aan het puzzelen. Wat wordt bedoeld? Gelukkig is er een mediator in de persoon van ambtenaar Ogterop Deux, een fijne rol van John Lantink. Hij interpreteert, verklaart en legt omslachtig uit.
In de aflevering die we vandeweek zagen zien we een waternimf die al zingende haar lange blonde haren kamt. Wat doet nimf Nauta, willen de dorpskinderen weten. ‘Ze zingt een kamlied,’ zegt Ogterop Deux. Als hij ziet dat de ‘mensjes’ hem niet meteen begrijpen verduidelijkt hij: ‘Een kámlied, een hekellied.’ Op zo’n moment glunder ik. Ik heb alle toespelingen begrepen, ik was een goede verstaander. Sie kämmt es mit goldenem Kamme zegt Heinrich Heine over de Lorelei, ook al een waternimf, die haar eveneens gouden haar kamt. En een hekel, is dat niet een archaïsch woord voor een kam waarmee vlas werd bewerkt, nog bekend in onze uitdrukking ‘over de hekel halen’? Als beste jongetje van de klas draai ik me naar mijn dochter om, maar die is te veel in het verhaal verdiept; er is bovendien te veel om uit te leggen, ik moet mijn triomfje voor mezelf houden. Onderwijl besef ik dat je de serie dus heel goed kunt genieten als je alleen maar de sfeer van al die vreemde frasen over je heen laat komen, zonder dat sprankje herkenning en zonder waarderend begrip voor alle allusies. Dat is de magie van de taal.
’s Avonds lees ik Een stad in de zon, een vroeg verhaal van Mulisch. Van dat verhaal is helemaal niets te begrijpen, hoewel ik er alle woorden van ken (behalve dan ‘gangliën’). Toch is het meeslepend. Het is alsof Mulisch een gewoon avonturenverhaal heeft genomen en alle trefwoorden door andere, lukraak gekozen woorden heeft vervangen. Ik lees: ‘... en overal in de straten en op de weefselpleinen schermutselingen van de politie met kurketrekkers, komma’s, kristalletjes, duitsers, streepjes, en helemaal ondergronds de métro der hersens.’
Blijkbaar kan taal net als muziek het eenrichtingverkeer van de logica omzeilen en ook zonder betekenis in de gewone zin des woords ons hart beroeren en onze zinnen opzwepen. Vraag het maar aan mijn dochter.


(Bij de illustratie: ‘Hier zuster, mep op het water, dat houdt de alen weg. Die happen en bijten naar je. Gisteren een neus, morgen een oor. Zo krijgen ze wel een gezicht bij elkaar. De grondeling loert trouwens… en de poon… Wiebel niet zuster, want er staat snoek.’ Aldus veerman Schiermonnik, die maar twee kanten kent, heen en weer. ‘Eerst komt het heen en dan het weer, dat zijn de wetten van het veer.’)



Geen opmerkingen: