vrijdag 16 november 2012

KOFFIEDIK

Over de tweede aflevering van Maestro, waar ik niet naar wilde kijken maar die ik natuurlijk toch heb gezien, ga ik het niet hebben. (Alleen dit: de dirigenten werden ditmaal gecoacht. Cabaretière Lenette van Dongen nam het bloedserieus, en bleek een waar natuurtalent! De met zijn rol van hufter vergroeide Michiel Romeyn verziekte de boel opzettelijk, en werd daarvoor beloond dan wel gestraft, net hoe je het wilt zien: de jury kon haar minachting nauwelijks maskeren maar de orkestleden stemden hem verrassend genoeg door naar de volgende ronde; ik zie hierin een cynische daad van verzet tegen het concept waarin ze gevangen zitten).
In plaats van over Maestro, dat ik niet wilde zien maar toch heb bekeken, wil ik het hebben over – schrikt u niet! – mijzelf, en iets recht zetten in mijn verhouding met dit blog.
Eergisteren was ik grieperig en gedeprimeerd. Dat is een slechte combinatie. Mijn verstand zegt dan dat ik eruit moet, flink moet bewegen, actief moet zijn. Maar mijn lichaam zei in dit geval dat ik lekker op de bank moest gaan liggen. Zo lag ik op de bank, maar lekker was dat allerminst. Mijn stemming werd steeds zwarter.
Toen brak de zon door, en voor ik het wist zat ik een stukje te tikken waarin ik die zwarte stemming van me af schreef. Hoewel het er de dag niet voor was zette ik het op dit blog. Maar ik kreeg meteen spijt. Niet alleen om het onregelmatige tijdstip van de publicatie. Vooral om de inhoud. Te somber. Ik verwijderde het stukje weer. En vervolgens zat die spijt me weer dwars: nam ik het niet allemaal veel te serieus? Ik wilde blijkbaar mijn lezers entertainen, en was bang om hen af te schrikken. ‘Daar ga je weer, pleaser!’ zei mijn grieperige helft boos tegen mijn sombere helft. ‘De bedoeling was toch, dat je op deze plaats eerlijk en open zou zijn? Dat je zou delen wat je dwars zat?’ Maar Sombermans luisterde niet. ‘Er komt een boek van deze stukjes,’ argumenteerde hij, ‘en dat moet natuurlijk wel verkocht worden. Op larmoyante litanieën zit niemand te wachten. Schrijf jij maar liever iets over Maestro!’
De volgende dag vroeg iemand me, waar dat stukje ‘Koffiedik’ toch gebleven was, waarnaar een paar loze links verwezen.
Op internet blijft niets verborgen. Het medium zelf strafte mijn weifelmoedigheid af. Daarom hieronder alsnog, met iets van opluchting mijnerzijds, de boodschap in de fles die op de eerste flinke golf weer naar me teruggeworpen werd.

Ik maak me zorgen om alles. Om concrete zaken, zoals de naderende dood van een goede vriend, en om minder concrete zaken, zoals dood en verval in het algemeen. Om de toekomst. Om de crisis die ons dag na dag wordt ingewreven, net zo lang tot we erin gaan geloven, tot onze laatste kinderlijk obstinate verdedigingsmuur van optimisme wordt afgebroken, steen voor steen. Om armoede en geldgebrek, een beetje voorbarig, want ik heb voorlopig nog genoeg om van te leven. Om de wereld waarin mijn kinderen moeten leven, om van hun kinderen nog maar te zwijgen.
Het zal het donker zijn. Ik ben niet bang voor het donker van de nacht.
’s Nachts valt alles van me af. Het donker van de nacht is stil, koel en heilzaam. Zodra ik in bed kruip slaak ik een zucht van verlichting. Ik hoef niet meer na te denken. En gek genoeg ga ik dan als een razende denken, maar een ander soort gedachten: fantasieën komen op en mogen hun gang gaan. Kleine dingetjes die overdag mijn aandacht hebben getrokken maar toen ondergesneeuwd werden door de grote levensvragen krijgen een spotje: ik heb de aanvechting om weer op te staan, de pc aan te knippen en op Google allerlei dwaze en onbelangrijke feitjes te gaan checken.
Nee, het donker van de nacht is troostrijk. Het is het donker van de dag dat me de keel dicht knijpt. Vroeger had ik geen last van dit seizoen. Ik vond het knus en romantisch. Behaaglijk weggekropen in een hoekje, met het zachte grijze gordijn van de herfstnevel gezellig dichtgetrokken en de kachelwarmte als een deken om me heen gedrapeerd, gaf ik me over aan mijmering. Met welbehagen luisterde ik naar de regen, naar de huilende wind. Hoe meer regen en wind hoe beter. Hoe duisterder het zwerk hoe lichter mijn gemoed. Maar het lijkt of er nu niets meer te mijmeren valt. Ik weet niet meer hoe ik die endorfine opwekkende toestand van omgekeerd piekeren kan bereiken. Het zal de leeftijd zijn. Want hoe je het ook wendt of keert, de ouderdom nadert, daar doe je niets aan; en steeds sneller ook nog, want de tijd haast zich vooruit, omdat ze in de jeugd te veel heeft gelummeld, er valt nogal wat in te halen. In deze maanden weet ik opeens zeker dat er niets meer te verwachten valt, dat er geen grote veranderingen ten goede meer zullen komen, dat alles alleen maar slechter kan worden. Dit is het, hier moet ik het mee doen. Maar is het genoeg? Nee natuurlijk. Door de zwarte bril die de herfst me op heeft gezet lijkt alles nietig, onbeduidend en mislukt. Ik had me zo veel meer voorgesteld van het leven, en nu is het te laat om dat nog te realiseren.
Zelf weet ik natuurlijk ook wel dat dit onzin is. Dat ik nog niet eens zestig ben. Dat er altijd kansen zijn die gegrepen kunnen worden. Dat mijn omstandigheden over tien jaar wel volledig anders kunnen zijn dan ik ze me nu kan voorstellen. En dat anders niet per se slechter betekent. Ik kijk te veel koffiedik, en dat is nu eenmaal zwart en drabbig.
Maar om het anders te zien is een straal zon nodig, tegenwoordig. Op dit moment schijnt die even onbekommerd, en dat is waarschijnlijk de reden dat ik dit allemaal zomaar ineens, zonder er veel bij na te denken opschrijf, in plaats van het op te potten. En dat lucht op.
Therapeutisch schrijven, ik kan het u aanbevelen!

1 opmerking:

ruud jurriaans zei

fijn stukje, blij dat je het toch wilde delen! ik ben sinds mijn ziekte niet echt een positivo geworden (men kan van een drol geen slagroomtaart maken, nietwaar, andersom kan merkwaardig genoeg wel),maar leef meestal blijmoedig van dag tot dag. en nu kan ik ter troost wel allerlei lulkoekclichés aanvoeren maar ik ken je inmiddels goed genoeg om je die onzin te besparen. XXX