dinsdag 13 november 2012

DE WEG VAN DE NAP


Dat ik aan alcohol verslaafd was werd genadeloos aangetoond toen ik, zoals ik al eerder had gedaan, een tijd droog wilde gaan staan, en dat niet meer lukte. Proefondervindelijk vastgesteld, heet dat. Ik kon me met de beste wil van de wereld niet meer losbreken uit de dagelijkse routine van het drinken.
Na een paar chaotische maanden van halfhartige en tot mislukken gedoemde pogingen zocht ik hulp. Zo brak een periode aan die achteraf gezien een zeker ritme en een zekere logica bezat. Ik werd een weekje drooggelegd en gehersenspoeld in de detox van de Jellinekkliniek, was dan een tijdje vol goede moed, bezweek weer en viel geleidelijk terug in mijn oude patroon. Als dat weer een alarmerende fase bereikte klopte ik opnieuw aan bij de hulpverleners.
Zo ging dat vier keer. Maar elke keer werden de terugvallen dieper: in de zekerheid dat er écht een einde moest komen aan dat drinken haalde ik ‘nog even’ het onderste uit de kan. Ik gaf me helemaal over aan mijn zwakte, verklaarde mezelf ziek, en werd schaamteloos in mijn omgang met mensen. Niet verwonderlijk dat die me gingen mijden: behalve dat een altijd aangeschoten en nogal manische man geen goed gezelschap is (communiceren is eenrichtingsverkeer met zo iemand) is de verloedering pijnlijk en verontrustend om aan te zien.
Op het laatst maakte die schaamteloosheid plaats voor een diepe wanhoop. Dit was uitzichtloos. Hardere maatregelen moesten worden getroffen. Ik liet me opnemen in een kliniek; enfin, dat verhaal kent u.
Omziend in spijt probeer ik soms lichtpuntjes te zien in die duistere periode. Helder straalt natuurlijk het baken van het U-Center, waar ik veel meer leerde dan stoppen met drinken, en waar ik anders nooit beland zou zijn. Verder is er niet veel. Ik hield me op de been met schrijven. Vanuit mijn kluizenaarshol stuurde ik, met een liter wijn naast het toetsenbord, lange mails de wereld in. En ja, soms leverde dat wel eens iets op dat de moeite waard was.
In de zomer van 2009, toen ik voor het eerst te maken kreeg met het circuit van de hulpverleners, gebeurde het (de aanleiding weet ik niet meer) dat ik met mijn vriend Robert Eksteen een correspondentie begon in de vorm van haiku’s. Een tijdje amuseerde dat ons, en onder het mom van literaire verstrooiing werden er wel degelijk rake dingen gezegd, die we in een normaal gesprek, van man tot man, blijkbaar niet dorsten zeggen.
Die correspondentie (en dat is de reden voor deze terugblik op een periode waarop ik niet graag terugkijk) is nu gebundeld en uitgegeven en te koop. Boris Rousseeuw maakte er voor zijn Carbolineum Pers onder de titel De weg van de nap een bibliofiel boekje van. Geheel in de geest van de haiku een zorgvuldig en elegant miniatuurtje: mooi papier, mooie letter, met de hand gezet, geïllustreerd met pentekeningen door mijn dochter Rosanne, verpakt in een schuifdoosje.
Dit exclusieve werkje, uitgebracht in kleine, genummerde en gesigneerde oplage, kunt u voor slechts 30 euro bestellen bij Boris Rousseeuw. Zolang de voorraad strekt.

ILLUSIE

Mijn therapeute:
korenbloemblauwe ogen
maken me weerloos.

Eén gesprek met haar
en ik zweer grif de drank af,
het uur veel te kort.

Hoe zou het zijn als
zij mijn vriendin was? Bleef ze
dan die toverfee?

(Jan-Paul)

OUR HOUSE

Je roert de pasta,
je geliefde komt eraan.
Lelies in een vaas.

Ze neemt een glas wijn.
“Nee,” zegt ze, “jij niet, Jan-Paul,
denk aan onze deal.”

Zij gaat in de tuin
haar rapporten doornemen.
Jij blijft maar roeren.

(Robert)

Geen opmerkingen: