Aan het Roelof Hartplein ligt het College Hotel. Als ik er op mijn wandeling wel eens naar binnen keek zag het er uit als een besloten club en dat schrok me af. Maar nu, in gezelschap van een vriend, durfde ik er wel in. Bij de open haard hingen we wat ongemakkelijk in een elegant bankje en praatten over literaire kwesties. Nu en dan liet een dienstertje een blad met glazen vallen. Het College Hotel is een kweekvijver van hotelschoolstudenten, en niet al deze jongelui zullen het tot de hogere echelons van de horeca brengen, zoveel was duidelijk. We rekenden onze Campari en Fanta af bij een aapachtig mannetje dat hevig loenste en verlieten de soezerige warmte van de lounge.
Buiten was het begonnen te regenen. We wilden wat eten. Pal aan de overkant zag de groene luifel van La Falote er uit als de entree van een Franse dorpsherberg. Het was voor het eerst deze winter koud op straat, en de beslissing was gauw genomen. Ik had nauwelijks tijd om een pijp te roken.
La Falote is een eethuisje waar je voor een bescheiden bedrag een dagmenu krijgt zoals onze oma’s dat vroeger kookten. Het was vanouds het domein van groezelige heertjes op leeftijd, maar sinds het in Lonely Planet vermeld staat als de plaats om te zijn voor tipically Dutch food zie je er ook veel toeristen en hip volk. Een schoolbord vermeldde de dagschotel. De bietensoep lieten we passeren, maar het gestoofde lamsvlees leek ons wel wat. We werden bediend door een weelderige blondine, die wulps met haar bovenlichaam heen en weer bewoog: een soort ouderwetse koketterie die je alleen nog in kluchten ziet. Ze noteerde onze keus stralend en even later zaten we aan een dampend bord ragout met bloemkool in een hartige bruine saus. Ik had er een timbaaltje rijst bij, mijn tafelgenoot had de aardappelen gekozen. Toen we klaar waren lagen die nog vrijwel onaangeroerd op zijn bord. Ik vroeg of ze niet lekker waren. Jawel, maar hij liet thuis zijn aardappels ook altijd staan. Waarom hij dan geen rijst besteld had? ‘Dat heb ik gisteren al gegeten.’ De logica hiervan ontging me, maar hij verdedigde zich door te zeggen dat hij wel degelijk van de aardappelen geproefd had. Ik liet het er maar bij, je kunt niet alles snappen.
De kok kwam het toetje aanprijzen: een vers gebakken flensje met sinaasappelsaus en slagroom. ‘Ah, en met ijs?’ vroeg ik. ‘Nee, maar je kunt het hier krijgen zoals je het hebben wilt.’ Ik liet me verleiden. Even later lag er inderdaad een flinke schijf roomijs op mijn pannekoek. Met mijn lepeltje en mijn vorkje rolde ik alles op tot een soort crêpe Suzette.
Naast ons was een vrouw met grijs piekhaar een temerig verhaal begonnen tegen de dienster met de Schwarzwaldborsten. Ja vroeger, op het Rembrandtplein, toen had je Heck. Die meneer daar (ze wees priemend naar mij) kende dat ook nog wel, die was van haar leeftijd. Daar kon je echt eten. Nu had je alleen nog maar shoarmatenten en MacDonalds, en gelukkig La Falote! Ik vroeg me af waar in haar optiek al die honderden restaurants van Amsterdam gebleven waren. Verdwenen in een blinde vlek, vermoedelijk. Te exotisch of te duur.
De kok hielp ons in onze jas. Ik zei dat ik het toetje lekker had gevonden. ‘Maar de volgende keer wil ik het geflambeerd, met Calvados.’
Hij sloeg me op mijn schouder en ketste lachend terug: ‘Dat is goed, maar dan breng ik je alsnog dat ijs in rekening.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten