vrijdag 18 november 2011

SPINAZIE

Omdat mijn zoon en mijn jongste dochter hun grootvader al lang niet hadden gezien, en er die middag een gemeenschappelijk blanco in de agenda was, reisden we af naar het zuiden. Het was stil herfstweer. Bij een tankstation haalde mijn zoon een arm vol flesjes en sandwiches: zijn ontbijt. Mijn dochter lustte nog wel een tweede. Ik hield het bij een pijp. 
In Mierlo werden we hartelijk ontvangen. Na koffie en cake was er eerst een spontane photoshoot. Iedereen fotografeerde elkaar in allerlei combinaties. Sommige foto’s werden, ben ik bang, rechtstreeks gedeeld met de buitenwacht via WhatsApp en Facebook: we leven in een ongeduldige wereld. Dat gedaan zijnde konden we rustig praten. 
Het gesprek golfde heen en weer van mijn dochters stage in Spanje en mijn zoons liefdesleven naar muziek en filosofie. Af en toe nam mijn vader een duik in het verleden, soms had het heden de overhand en spitste hij zijn oren om de Newspeak van mijn kinderen te begrijpen. De meeste menselijke communicatie was oppervlakkig, daar waren we het allemaal over eens. 
‘Weet je hoe we dat in Brabant noemen?’ vroeg mijn vaders vrouw. ‘Spinaziegesprekken. Gesprekken over...’ ‘Koetjes en kalfjes!’, vulde mijn dochter aan. Mijn vader zei dat hij soms hevig kon verlangen naar een goed gesprek. Onlangs was hij in het dorpscafé aangesproken door een man, die al in zijn tweede zin Schopenhauer citeerde. ‘Ha! Een intellectueel! Eindelijk!’ had mijn vader gedacht. Handenwrijvend had hij zich ertoe gezet dat onderwerp eens fijn uit te gaan diepen. ‘Maar die man schrok zich dood en was al na twee minuten weg! Een gewone bluffer!’ Mijn vader keek ons uitdagend aan en nam een voorzichtige teug van zijn wijn. ‘Laatst op een verjaardag ben ik midden in de spinaziegesprekken opgestaan. “We zijn hier allemaal bejaard”, zei ik, “en we hoeven ons geen blad voor de mond te nemen. Laten we ons leven een punt geven. Ik zal het spits afbijten. Een zes. Een máger zesje. Maar als ik weer onbekommerd kon drinken, deed ik er zo twee punten bij.”’ 
Mijn vader keek naar mij. Ik knikte appreciërend en nam een slok van mijn dubbelfris. ‘Toen was er een man,’ vervolgde hij, ‘die zei: “een negen”. Een negen! Stel je voor! Maar zijn vrouw zat erbij, snap je?’ Mijn vader lachte. Dat zijn eigen vrouw er ook bij zat scheen hem niet te deren. Die lachte hoe dan ook hartelijk mee. 
Mijn zoon bracht het gesprek weer terug bij het hoofdthema. ‘Voor andere mensen zijn onze gesprekken trouwens ook behoorlijk saai, opa. Als jij zegt dat je de ‘verminderde drieklank’ het mooiste akkoord vindt, snapt niemand daar iets van. Je kunt net zo goed Chinees praten.’ Mijn vader keek mijn zoon getroffen aan. ‘Daar heb je gelijk in, jongen. Dat is natuurlijk helemaal waar. Overigens, ik vind het hálf verminderde akkoord nog veel mooier!’ 
In de vallende duisternis reden we terug. Mijn zoon schoot iets te behendig door het drukke verkeer. Mijn dochter viel in slaap. Ik zette een oude cd van Jethro Tull op. Het was een mooie middag geweest. Weinig spinazie. Rucola eerder, of wilde venkel.

2 opmerkingen:

Alphons zei

Ik - als niet muziekman - kan hierover meepraten. Vroeger werd er door jullie, met zeer serieuze hoofden, gepraat over het "zingen vanuit de anus"....... Op dat moment dacht ik echt dat jullie allemaal gek waren geworden. Saai was het daarentegen niet!

Jan-Paul van Spaendonck zei

Echt waar? Waarschijnlijk had je gelijk... Ach jongen, wat heb jij moeten lijden!