zaterdag 18 december 2010

OSDORP

Dit kon het parklandschap tussen Osdorp en Sloten niet zijn! Ik reed door een lange laan, omzoomd door bomen die hun omvang ruim verdubbeld hadden door er een wit negatief op te plakken: elke tak droeg meer dan zijn evenbeeld in sneeuw. Een sprookjesbos, waarvoor ik tevergeefs in mijn geheugen zocht naar parallellen. In feite had ik zoiets nooit in werkelijkheid gezien. In de fantasiefilm Narnya naar het boek van C.S. Lewis, boezemvriend van Tolkien maar als schrijver verre zijn mindere, kwam een dergelijk landschap voor, met dank aan de afdeling special effects.
Als ik dacht dat ik Osdorp kende had ik buiten het weeralarm van de KNMI gerekend. Huizen waren verborgen achter het onbekende witte woud, straatnaamborden onleesbaar. Een stoet schuifelende auto’s kwam me tegemoet op de andere rijstrook. Raampjes open, waaruit de rook van sigaretten kringelde. Iedereen deed het rustig aan, haast had geen zin, afspraken waren toch al gemist.

De mijne ook. In het westelijk havengebied was niets wat het leek, of leek niets wat het was, liever gezegd: ik moet het gebouw van de ARBO gepasseerd zijn, voor ik op busbanen rond station Sloterdijk de weg kwijt raakte, maar in het donker heb ik geen herkenningspunten gezien. De rand van de rijweg ging over in de stoep, opritten waren er niet meer. De ruitenwissers konden de sneeuw nauwelijks aan.

Vanaf de busbaan zag ik in de verte de Haarlemmerweg liggen, een onafgebroken snoer van rokende auto’s. Daar moest ik in elk geval niet naartoe. Maar keren kon ik niet, alles was eenrichtingsverkeer, hoewel niet iedereen zich daarvan bewust was: nu en dan glibberde me een auto tegemoet. Ik kwam aan de rand van de bebouwing, stiet op de binnenweg naar IJmuiden. Ook niet nemen! Hoewel het idee, asiel te vragen in de morsige kunstenaarskolonie Ruigoord me een ogenblik aanlokte. Ik volgde een vrachtwagen tot die in de industriële rimboe verdween en besloot voortaan bordjes te volgen, waarheen ze me ook leidden. Voor alles wilde ik weten waar ik was. Kaarten hadden hun betekenis verloren, een tomtom bezit ik niet.

Alle schaarse borden wezen naar de N200. Op weg naar Haarlem dan maar, alles beter dan nergens te zijn. In Halfweg verliet ik de autoweg. Ik zag mensen kleumen in bushokjes. Lichten van cafés beloofden veiligheid. Zou ik deze dag eindigen tussen vreemde mensen, met een geleende tandenborstel? Zwanenburg. Een prachtige naam voor een onduidelijk plaatsje. Halfweg en Zwanenburg vormen een smoezelig niemandsland tussen twee steden in. Plaatsen die je passeerde, die nooit een doel op zich waren. In Zwanenburg vond ik een kanaal. Als ik dat maar volgde moest ik uiteindelijk ergens bij Amsterdam terechtkomen, geloofde ik. Ergens bij Amsterdam: hoe fijn schetsmatig wordt alles als het uurwerk van de wereld van slag is. Thuiskomen, hoe en wanneer dan ook, al het andere blijkt onnodig geprecisieerd.
Het kanaal verliet het dorp en de weg strekte zich in een lege verte uit. Een paar honderd meter verderop reed een bestelbusje, verder was ik alleen. Als het goed was, en ik niet de verkeerde kant op reed, moest ik zo in Lijnden komen, een lintdorp onder de rook van de stad waarover nooit iets wordt vernomen. Het bestaan ervan, zo vlakbij, had ik nog niet zo lang geleden ontdekt toen Paulien, die veel avontuurlijker is dan ik, een alternatieve route naar Ruigoord had willen vinden.

Huizen, eindelijk. Maar geen mensen. De geparkeerde auto’s langs de vaart hadden een dikke sneeuwkap. Het bestelbusje voor me stopte. Een politieagent in een zuurtjesgroen jasje praatte met de bestuurder, wees naar een viaduct verderop. Ik sloot aan en draaide mijn raampje open. ‘Onder de brug zijn kuilen. Hou scherp links aan, maar pas op de betonnen rand, anders gaat uw spoiler eraan.’
‘Ik ben verdwaald. Ik moet naar Amsterdam.’
‘Volg het water. Op een gegeven moment ziet u een brug. Die gaat u over, dan komt u vanzelf in Osdorp.’

Osdorp! Wat kan een woord door de omstandigheden van klank veranderen! De op zijn gunstigst neutrale naam van die kale buitenwijk vibreerde plotseling van associaties met zijn herkomst. Een warm dorp uit vervlogen tijden, waar wel een herberg zou zijn, waar ze mijn taal spraken, waar ze mijn naam kenden.

De boogbrug kwam in zicht. Ruim een uur later was ik thuis.