zaterdag 3 juli 2010

EENZAAM EILAND

Er valt een zware, geurige zomerregen, de merels zingen hun regenlied, het dondert in de verte, en nu en dan licht er een schicht op. Te zuinig nog, maar er is hoop op een echt onweer.
Zulk weer (ik zou het prefix ‘on’ liever niet gebruiken) stemt me altijd lekker weemoedig en ook, dat vooral,‘veilig’. Ik voel me geborgen en op mijn plaats in de anders zo open en blote wereld, die vaker op een kale steppe lijkt dan op het knusse bos van Paulus de boskabouter. Of op het minder knusse, maar minstens zo tot de droomwereld behorende Donkere Bomen Bos van Ollie B. Bommel.
De beide pijprokers, Paulus en Ollie, waren, naast Biggles natuurlijk, mijn jeugdhelden. De tweede, Ollie, meer dan de eerste, Paulus.
Kapitein Rob, toch ook een man met pijp, sprak me minder aan: te stoer, te een-dimensionaal. Dat ze in de verfilming de rechte ‘billiard’ uit zijn mond hebben weggelaten is onvergeeflijk, dat wel.

Maigret was de grote opvolger van de smorende stripfiguren van mijn jeugd.
‘Je kunt het leven ook heel simpel beschouwen’, schreef ik ooit ’s nachts in een lucide bui in een notitieboekje, zo'n mooi 'moleskine' schrift: ‘van de ene pijproker naar de andere. Van Bommel naar Maigret.’
Ik ga op deze plaats geen uitgebreid essay schrijven over het wezen van het pijproken, dat hoop ik ooit nog eens te doen, maar nu ontbreekt me de tijd, en de uwe ongetwijfeld ook. En mocht u al tijd genoeg hebben, dan heeft u vast niet het geduld of de interesse om de gekte van een verder redelijk mentaal gezond man te volgen.
Een ding ga ik echter wel vertellen.

Iedereen kent die fijne rubrieken in de dagbladen, waarin een bekende Nederlander mag vertellen welke muziek of welk boek hij mee zou nemen naar een Eenzaam Eiland. Ik heb daar heel wat over gefantaseerd, ook daadwerkelijk lijstjes opgesteld, en zelfs, o schaamte, in een bui van overmoed ‘Het Parool’ benaderd met een verzoek of ik ook ‘mocht’. Dat was in de tijd dat ze nog regelmatig over me schreven, dus ik dacht: ‘waarom niet?’ Helaas. Geen reactie. En ik had toch zo’n prachtig, bijzonder lijstje!

Maar ter zake.
Vier jaar geleden zei mijn oudste dochter in een romantische opwelling: ‘Pap, je zou eigenlijk weer pijp moeten gaan roken’.
We zaten in de tuin, het was zomer, de avond viel vredig. Het beeld van mijn jeugdfoto’s met de filosofische pijp in de ombaarde mond sprak haar blijkbaar meer aan dan mijn huidige, nerveus cigarillo’s rokende, full speed ouwehoerende tronie.
Ik vond het een uitstekend idee. Ik had alles een uitstekend idee gevonden op dat moment.

Mijn dochter ging de dag daarop met haar zus en moeder op vakantie, en in Belgie, op een vlooienmarkt, kochten ze een pijp voor me.
Weer in de tuin, een paar weken later, kreeg ik haar (een pijp is vrouwelijk). Ik was lauw in mijn reactie, misschien, het eerste enthousiasme was gezakt, maar ik beloofde de volgende dag tabak te zullen kopen, en het pijproken weer een kans te geven.

Ze hebben het geweten, die dochters van me!
We zijn nu vier jaar en bijna honderd pijpen verder.
Het is uit de hand gelopen. Hobby's lijken soms gevaarlijk op obsessies.

Maar als er ooit in de krant een rubriek zou verschijnen, waarvan de strekking luidde: ‘welke pijp zou jij, Jan-Paul van Spaendonck, meenemen naar een Eenzaam Eiland?’, dan wist ik het wel. Die eerste, merkloze, fijne, vlooienmarktpijp die met liefde is gekocht en met liefde werd en wordt gerookt.

Vergeleken daarmee kunnen al mijn peperdure Petersons, Davidoffs, Dunhills, Deense ‘freehands’ en andere exoten me gestolen worden.

Het is mijn eigen Ollie B. Bommel-pijp, niet meer en vooral niet minder.

(Voor Rosanne en Maria)

Geen opmerkingen: