dinsdag 18 augustus 2020

WERKEN

Het was bijna een half jaar geleden dat ik voor het laatst in het openbaar muziek had gemaakt. De mis ging er iets anders aan toe dan vroeger in het precovidium. Het koor was gereduceerd tot twee zangers ('cantores' genoemd) en de gemeente, met verantwoorde onderlinge afstand over de ruimte verdeeld, mocht niet hardop meezingen. Mummelen was toegestaan. Er waren gemarkeerde looprichtingen in de kerk. Bij de vredeswens schudden we elkaar niet plakkerig de hand maar maakten we een lichte buiging naar onze buren verderop, met de handen voor het hart gevouwen. De hostie werd uitgereikt met het soort tang waarmee je in de supermarkt je croissants oppakt, door een gemaskerde voorganger. De katholieke kerk, toch al vol rituelen, kon deze maskerade er nog wel bij hebben. Die tang zal ook wel van zilver zijn geweest, en met wijwater besprenkeld voor gebruik.
Wat hetzelfde was gebleven waren de liedjes. We putten uit ons vertrouwde repertoire. Ik moest extra mijn best doen om de ontbrekende drum- en baspartij met mijn piano te suggereren. Een voordeel daarvan was dat ik meer vrijheid had, ik hoefde me niet aan het vaste stramien te houden en kon vertragen of versnellen en variëren en verfraaien als ik daar zin in had. En dat had ik! Het was goed om dit weer te kunnen doen na al die tijd.

Toen ik thuiskwam was ik plotseling erg moe. Ik had die nacht wegens de hitte en een offensief van een paar kleine maar gemene muggen slecht geslapen  Ik strekte me op bed uit, sliep een uurtje bij, zette mijn panama op en ging naar de polder.
Daar zat ik in een stoel te kijken hoe mijn vriendin afgezaagde takken van de appelboom in stukjes knipte. In het zuiden, voorbij De Rijp, verzamelden zich donkere wolken. We staken de barbecue aan, ik joeg het vuur van appeltakjes op met een antieke blaasbalg. Bij het keren van de worstjes en de paddenstoelen had ik wel zo'n hostietang kunnen gebruiken, ik moest oppassen mijn vingers niet te branden. Tegen acht uur ruimden we haastig de buitentafel af want het begon te spetteren en er leek nu toch echt iets te gaan gebeuren in de hemel.
Een uur later was het zover. We liepen weg van Zomergasten en gingen in de deuropening staan kijken. De lucht werd melkwit en violet, bliksemschichten tekenden er geheimzinnige figuren in, te kortstondig om te kunnen ontcijferen. Het donderde van twee kanten, waar het zuidelijk en noordelijk gerommel samenkwam klonk een harde knal. De verkoolde takjes van de barbecue kregen een onverwacht tweede leven in de wind. De regen gutste neer en doofde de vlammen. Ik liep naar buiten, alleen gekleed in onderbroek, maar kwam snel weer binnen, de druppels waren groot, hard en ijskoud.

Het toeval wilde dat in de Maigret die ik op goed geluk als bedlectuur had uitgekozen hetzelfde aan de hand is. Er barst 'na een maand van droogte en hitte' een onweer los.
Onder de klamboe las ik: 'Een stormvlaag jaagt over de boulevard des Batignolles, waait wervelkolommen van stof op tot aan de ramen van de derde verdieping, rukt aan de zonneschermen van de cafés en plotseling volgt er een wolkbreuk die de trottoirs onder water zet, terwijl de voorbijgangers naar alle kanten wegstuiven en de taxi's in waaiers van water voor motorbootje spelen.'

Ik had verwacht dat ik de volgende dag een grote opluchting zou voelen. Maar ik verlangde eigenlijk meteen alweer terug naar die luie hitte, die je dwingt tot nietsdoen. Ik had de smaak van werken te pakken gekregen en nu strekten de dagen van de week zich weer leeg voor me uit.


(Fragment uit Maigret en het geval Picpus, Georges Simenon, vertaling B. Karsten-van Rossem)


Geen opmerkingen: