vrijdag 8 mei 2020

SPEELDOOSJE

Ik zat op een bankje in het Beatrixpark, waar de doodsbeenderenboom en de metasequoia groeien, met uitzicht op een groene weide waarop jong en oud heel rustig, paarsgewijs, van de zon zat te genieten. Af en toe liep er een zakenman langs, een van de laatste die de Zuidas nog bemannen. Gesport werd hier niet, het hijgerige rennen van het Vondelpark ging aan me voorbij, of juist niet, liever gezegd. Ik kreeg een appje van mijn broer. Op mijn verzoek had hij het speeldoosje van mijn vader gefotografeerd, dat De Lorelei klingelt, traag en roestig inmiddels. Ik was verbaasd over het plaatje op het deksel. Een bekend schilderij, maar waarom ontbrak de bovenste helft van het gezicht? Een iets andere uitsnede zou dat makkelijk hebben verholpen. Ik opperde dat mijn onhandige vader de afbeelding er zelf op had geplakt, maar nee, zei mijn broer, daar zag het niet naar uit. Ik googelde de maker, de Zwitserse firma Reuge. Hoogwaardig spul allemaal, vaak exorbitant geprijsd. Zou het mechaniekje door een lokale ondernemer in dit klunzige kistje zijn gezet? Was het in opdracht in Taiwan gemaakt? Op internet vond ik alleen dergelijke Loreley-speeldoosjes annex juwelenkistjes met versierd houtsnijwerk, zonder plaatje. Het was een raadsel waarvan ik de oplossing nooit meer zal kunnen achterhalen, vrees ik.

Die nacht was het volle maan en ik lag wakker. Nu mijn Heine-vertalingen op het punt staan mijn huis te verlaten om gedrukt te gaan worden houd ik een laatste kritische inspectie. En vooral dat iconische gedicht, Die Lorelei, hield me uit mijn slaap. Een zo bekend gedicht verdraagt eigenlijk geen compromissen. Het moet exact zo iconisch zijn als het origineel. Dat is natuurlijk een hopeloze opgave voor een vertaler. Normaal zou ik met het gedicht niet zoveel moeite hebben gehad, maar ik was bezig Malle Babbe te vertalen, iedereen kent dat lied, parafraseren was uitgesloten, er moest staan wat er bij Heine staat en niks anders. Het gaat vooral om het laatste couplet:

Ich glaube, die Wellen verschlingen
Am Ende Schiffer und Kahn;
Und das hat mit ihrem Singen
Die Lore-Lei getan.

Er moesten twee dingen per se in: het typerende laconieke voorbehoud Ich glaube, en natuurlijk het zingen. Dat was een heel gepruts, over mijn eerdere versie was ik niet langer tevreden.
Tot diep in de nacht duurde mijn gepuzzel. Me van de ene op de andere zijde werpend scandeerde ik dwangmatig in mijn hoofd. Als ik meende gevonden te hebben wat ik zocht knipte ik het bedlampje aan, pakte een notitieboekje en hoopte na mijn verlossende krabbel eindelijk te kunnen gaan slapen. Dat herhaalde zich. De volgende morgen las ik onder meer: Ik meen dat zijn wilde verlangen/de boot op de rotsen doet slaan/hem kopje onder doet gaan/aan 't eind hem te pletter laat slaan/ hem reddeloos onder doet gaan, etc.
Onuitgeslapen begon ik nog voor de koffie opnieuw te malen. Ik besloot aanvankelijk mijn oude versie ('Hij kon zich aan 't eind niet bedwingen/en is in de golven vergaan') te behouden. Maar ik had niet voor niets slapeloos gepiekerd - dat voorbehoud, ich glaube, dat moest er toch echt in. Dat werd immers in allerlei analyses van het gedicht aangehaald als een typisch staaltje van Heine's ironie. En het moest in de tegenwoordige tijd, net als de rest van het gedicht.
Onder de douche kwam ik tot:

Ik meen, dat de golven hem dwingen
Met schip en al onder te gaan;
En dat heeft met haar zingen
De Lorelei gedaan.

Daarover was ik wel tevreden, zo lang als het duurt. Nou nog het ritme van de voorlaatste regel goed zien te krijgen, zonder de eenvoud van het origineel aan te tasten. (Dat heeft met haar lieflijk zingen? En dat heeft met al haar zingen?)
Wordt vervolgd, als ik ondertussen niet te pletter sla op klippen van woorden en verdrink in een stroom van taal.


Geen opmerkingen: