vrijdag 15 mei 2020

BELSAZAR


Het kralenspel van Herman Hesse (Das Glasperlenspiel, 1943) is een 'utopische bildungsroman'. Het verhaal speelt in de 23e eeuw, in een afgescheiden republiek waar vergeestelijkte intellectuelen zich bezighouden met het spel uit de titel. Wat dat kralenspel precies is, en wat de regels zijn (behalve dat die te ingewikkeld zijn om uit te leggen of zelfs maar te begrijpen) komen we niet te weten. De spelers troeven elkaar af in het leggen van zo origineel mogelijke, liefst abstracte dwarsverbanden tussen de data uit hun kennisgebied, dat vooral muziek, wiskunde en cultuurgeschiedenis behelst.

Ik had, voor een boekje waar u hopelijk te zijner tijd meer over zult horen, de romantische ballade Belsazar van Heinrich Heine vertaald. Het gedicht inspireerde me, en toen de vertaling af was, wilde ik er nog geen afscheid van nemen. Ik zocht de Bijbelse passage op waarop het gebaseerd is, staarde bewonderend en geamuseerd naar Rembrandts Belsazars feest, luisterde naar de meesterlijke toonzetting van het gedicht door Robert Schumann, vergeleek die met sfeer en ritme van Heine's origineel. Ik vergeleek ook verschillende interpretaties met elkaar, Quasthoff, Dieskau, Kruysen. Enthousiast geworden poetste ik mijn operastem op en zette me achter de vleugel om daar mijn eigen visie aan toe te voegen, een toontje lager dan vroeger. Zo speelde ik heel genoeglijk mijn eigen kralenspel. In een versie voor beginners, zonder regels, en vooral zonder wiskunde.

Belsazar

Het was op slag van middernacht;
En Babylon sliep diep en zacht.

Maar in het koninklijk paleis,
Daar flakkert licht, daar klinkt gekrijs.

Daarboven in de koningszaal,
Hield Belsazar zijn koningsmaal.

De menigte dronk in de vlammenschijn
De glanzende bekers met bloedrode wijn.

Ze dronken zich juichend een stuk in hun kraag;
Zo zag de weerbarstige koning het graag.

Zijn wangen kleurde een diepe gloed;
De wijn verhitte zijn trots gemoed.

Zijn moed gaat met hem aan de haal;
En hij lastert de godheid met zondige taal.

En hij snoeft brutaal, en lastert wild!
De meute juicht hem toe en brult.

De koning riep, met rechte rug;
Een dienaar snelt weg en komt terug.

Hij droeg veel gouden gerei op zijn hoofd;
Dat was uit Jehova’s tempel geroofd.

En de koning greep met misdadige hand
Een heilige beker, gevuld tot de rand.

En hij leegt hem haastig, kijkt in het rond,
En roept dan luid met schuimende mond:

‘Jehova! Ik spuug op jou zonder pardon, -
Ik ben de koning van Babylon!’

Maar nog terwijl die vloek verklonk,
Bespeurde de vorst hoe de moed hem ontzonk.

Het gillende lachen verstomde meteen;
Het werd angstwekkend stil om hem heen.

En zie! En zie! Aan de witte wand
Verscheen iets als een mensenhand;

En schreef, en schreef op ‘t witte steen
Letters van vuur, en schreef en verdween.

De koning zat daar, versteend naar het leek,
Met knikkende knieën en dodelijk bleek.

De meute was verlamd van schrik,
Men zat doodstil en gaf geen kik.

De magiërs kwamen en hebben gegist,
Maar geen die het schrift te ontcijferen wist.

Belsazar werd echter diezelfde nacht
Door zijn bedienden omgebracht.


https://www.youtube.com/watch?v=HiKarHAPtBc


Geen opmerkingen: