dinsdag 7 april 2020

SLEUTELBLOEM


De eerste warme lentedag bracht ik in de tuin van mijn vriendin door. Ons landelijk geluk werd slechts bedreigd door een in deze stille tijden zeer ongewone herrie: colonnes motorrijders trokken razend over de provinciale weg, in zwart leer geperst, nergens op weg naar toe, zomaar onderweg, om met z'n allen lawaai en snelheid te maken. Maar tegen het eind van de middag namen de vogels het gelukkig weer over. Om de zieltogende horeca te steunen bestelden we eten. Het plaatselijke restaurant De Kleine Haag was opportuun omgedoopt tot Afhaal- en Bezorg Restaurant. Laat het maar aan Noord-Hollanders over om ergens munt uit te slaan, en gelijk hebben ze. Het eten was goed. Malse Iberico-wangetjes met puree en kleftiko van lam. Bakjes met grove, zelfgesneden frites, bakjes met sla. Alles goed warm aangeleverd, met een tikkie betaald, en op veilige afstand op de grond neergezet door een zoon of neef van de kok.
We hadden in het weekend naar Twente willen rijden, maar als verstandige en solidaire burgers hadden we besloten thuis te blijven om de natuurgebieden niet te zwaar met mensenmassa te belasten. De onderneming was naar maandag uitgesteld. Het doel was om de bloeiende slanke sleutelbloem en de bosanemonen te gaan zien in het door beekjes dooraderde bos waar een gedeelte van de as van mijn schoonvader uitgestrooid ligt.
Zo gingen we gisteren op pad. Twee uur rijden heen, twee uur terug, en geen terrassen, herbergen en uitspanningen in ons reisdoel die open waren. Met niet veel meer dan een lichte aarzeling legde ik twee nu nog koude biertjes achterin, tripel en weizen - het was dan wel maandag, maar ach, alles was anders nu, en het komende paasweekend werd ons ook al door de neus geboord: we hadden ons verheugd op ons jaarlijkse uitje naar de Achterhoek, het hotel hadden we al uitgezocht. Ik ruilde paasmaandag, een dag met regen in het vooruitzicht, op voorhand in voor deze mooie dag en voelde me wat onwennig maar toch ook wel feestelijk.
Op de weg was tamelijk veel vrachtverkeer. Bij een tankstation op de Veluwe kochten we broodjes en koffie. Op een bankje in de zon aten en dronken we die op. We waren de enigen, behalve een man die languit in zijn zwarte BMW lag te slapen, de motor gezellig nog aan. De afvalbakken waren leeg, het gras was schoon. Ik meende het groink van een raaf te horen.
Bij de Lutte, helemaal aan het eind van de A1, gingen we het land in. We vonden het Smoddebos al gauw, maar het bleek stevig vergrendeld. Niet tijdelijk vanwege de C-crisis, maar permanent, door de kwetsbaarheid van het beschermde landschapje. We tuurden over het prikkeldraad. Geen sleutelbloem te zien. Een wandelingetje eromheen dan maar, over de stille dreven van dit mooie coulisselandschap, en met de auto verder naar het arboretum waar de rest van schoonpapa's as verstrooid was. Het was er stil en prachtig, met een eerste waas van bijna lichtgevend groen. Mijn vriendin kon de juiste boom niet meer vinden, maar nog wel de plek bij de vijver waar mijn schoonmoeder met rollator en al in het water gesukkeld was. Er dook nu een kikker onder. Hij zwom met grote slagen weg.
Het was al bijna avond toen we terugreden. De tijd verstrijkt anders deze dagen, sneller, omdat ons eigen ritme zo is teruggedraaid. Er begon een regentje te vallen en het asfalt rook zoet. Ik schonk lauw bier in mijn kartonnen koffiebeker en probeerde geen schuldgevoel te hebben.


2 opmerkingen:

Hans Valk zei

Wat dat schuldgevoel betreft: er is, sinds de decreten van Rutte, in dit land een klasse van mensen opgestaan, die van mening lijkt te zijn dat wij boete moeten doen, door maximaal slechts één uur per dag buitenshuis door te brengen en dat uur dan alléén te gebruiken om boodschappen of andere noodzakelijke dingen te doen. Genieten is, in het aangezicht van deze crisis, nog slechts iets voor asocialen.
Eén van de essentiële dingen in deze tijd is dus: je door dit soort volk geen schuldgevoel laten aanpraten.

Een ander essentieel ding is dat luidruchtige, in bendes rondtrekkende motorrijders moeten wat Josè, de vrouw van Oboema, hem altijd toeschreeuwde: dood. Kennelijk waren ze werkelijk overal; ik kan ervan meepraten. En vele anderen ook; ze schrijven zelfs brieven aan de Volkskrant.

Tenslotte meld ik als kniesoor dat het Snoddebos in werkelijkheid Smoddebos heet. Maar dit geheel en al terzijde.

Jan-Paul van Spaendonck zei

Hans! Voor de verandering ben ik het geheel met je eens, in alles. Ik zal de naam corrigeren, stom.