vrijdag 24 april 2020

Droompaarden en nachtmerries


Vanaf midden maart tot gisteren heb ik alleen mijn dochter en mijn vriendin in het echt gezien, afgezien van wat langeafstandspraatjes met mensen op straat. De rest van mijn contact met de mensheid ging via app, chat of telefoon. Dat was mijn invulling van de oproep om afstand te houden en thuis te blijven.
Gisteren was het omslagpunt. Onder invloed van het mooie weer, de voorzichtige versoepelingen en mijn eigen geleidelijk afgenomen schrik ging ik bij mijn zoon langs. Ik had de verjaardag van mijn kleindochter moeten laten schieten en ook die van hem. Een voorzichtig bezoekje aan zijn tuin om cadeautjes uit te delen moest nu wel kunnen, ik was lang genoeg kuis geweest en het was tenslotte naaste familie, mijn eigen vlees en bloed.
We begroetten elkaar zonder de traditionele omhelzing en nadat we onze handen gewassen hadden laveerden mijn vriendin en ik wat ongemakkelijk door het huis, in ruime cirkeltjes om mijn ontspannen zoon heen. Hij maakte tuinstoelen schoon en we gingen zitten in de zon. Ik had een boek voor mijn kleindochter meegebracht, vol droompaarden, nachtmerries en eenhoorns, feeën, elfen en prinsessen, oogverblindend uitgevoerd in glinsterende kleuren met opvallend veel roze en paars. Mijn kleindochter vond het mooi, zei ze stellig. 'Joze is mijn lievelingskleuj.' Ze worstelt nog wat met de r.
Terwijl we koffiedronken en ik met mijn zoon praatte over de stand van zaken in muzikantenland zag ik hoe ze ernstig naar mijn baard tuurde. De laatste keer dat we elkaar hadden gezien was die nog van Sinterklaas-lengte geweest, nu was de schaar erin gezet. Nadat ze zich verzoend had met deze verandering in het beeld van haar opa zei ze: 'Ik vind het een mooi boek. Zullen we het lezen?'
Ik aarzelde. Maar zij niet. Hup, daar zat ze op mijn schoot. Ik wisselde een hulpeloze blik met mijn vriendin. Wat moest ik nu? Haar van mijn schoot afduwen? Ik gaf me over en probeerde met afgewend gezicht voor te lezen. Maar juist die halfslachtigheid was ongemakkelijk. In mijn oren hoorde ik de sussende stem van Jaap van Dissel: 'kinderen spelen slechts een zeer ondergeschikte rol in de overbrenging van het virus'. Maar ook zag ik de rode affiches voor me: 'Houd je oma uit de IC.' Maar ik behoorde toch zeker niet tot een risicogroep? Niet echt toch? En de schooltjes mochten toch ook weer open binnenkort? Met iets luider stem las ik voor wat windpaarden het liefst eten en hoe je een schuwe eenhoorn moet lokken.
In de auto terug voelde ik me voor het eerst in al die weken weer gewoon. Of nee, meer dan dat: vrolijk en hoopvol. Mijn zoon en ik hadden afgesproken een liedje te gaan opnemen. Ik zou voorzichtig blijven, natuurlijk, maar het krappe kringetje waarin ik had geleefd zou zich iets mogen uitbreiden.
In de namiddag kwam de terugslag. Plotseling kwam er een sombere vermoeidheid over me.
Het machteloze en verwarrende gevoel dat ik mijn kleine, persoonlijke grip op die grote ongrijpbare problemen had verloren.


Geen opmerkingen: