vrijdag 10 april 2020

Goede Vrijdag


Het is Goede Vrijdag en ik werk aan een mis. Heer ontferm U, klinkt het, schrijf ik. Het is toeval, ik maak mijn dagen nuttig door voor mijn koren composities te schrijven, iets waar ik anders niet zo snel aan toekom. Ik kijk naar buiten en zie een mooie blauwe lucht. Straks zullen mensen zich zo goed mogelijk gaan vermaken in het park. De vogels zullen zingen en er zal een wat lauwe sfeer hangen van vrolijk verdragen verveling. Geen dag voor een kruisiging, geen dag voor zweepslagen en in hout gehamerde spijkers, zo groot, dat ze nagels genoemd worden, geen dag voor splinterend bot en gekerm. Ook geen dag voor piëteit, de tv blijft uit, de tweehonderdmaal gecancelde Matthäus Passion moet het ook in deze ingeblikte versie zonder mij doen. Vroeger keek ik nog weleens. De uitgestreken gezichten van Peter Schreier en Theo Adam, begeleid door een zure gamba en een streng pijporgeltje stonden borg voor die speciale sfeer die mensen als troostend omschrijven, maar waarin ik alleen maar sombere ernst heb kunnen horen. Er was ook een tijd dat ik zelf nog actief was in het oratoriumcircuit. Ik heb de muziek van Bach pas echt leren waarderen door haar te zingen; vooral de Johannes Passion vond ik mooi, misschien ook wel omdat die minder plechtstatig en zoet, en feller, dramatischer en beknopter dan de Mattheus is. Nog jaren nadat ik me uit die wereld had teruggetrokken sloeg ik in de Goede Week de partituur af en toe open, en zong de hele Christus-partij door, want je wist maar nooit of er niet een collega ziek werd voor wie ik in moest vallen. Het is nooit gebeurd, want ik was inmiddels ‘de zanger van het Napolitaanse lied’ geworden, en in ons hokjesland kun je maar één ding tegelijk serieus beoefenen zonder je geloofwaardigheid te verliezen. Ach, de Mattheus, die oer-Hollandse, Calvinistische traditie, die voor het eerst sinds 1945 niet zal klinken in de vele kerken en concertzalen - Erbarme dich! Bach is zonder twijfel een groot componist, maar in mijn half rode, half Roomse ziel heeft zijn muziek nooit echt wortel willen schieten. Ik voel de pijn in de portemonnee en ook in het hart van veel collega’s, maar ik zal er geen traan om laten dat we eens een jaartje overslaan.
Mijn opa en oma uit de Rijnstraat gingen een keer per jaar naar de kerk, met kerstmis. Niet naar de bakstenen kolos van de Thomas van Aquino, inmiddels gesloopt, want die was Rooms, zo niet paaps, maar naar het dichtstbijzijnde Nederlands Hervormde godshuis, ik weet niet welk. Mijn oma was opgevoed in dat geloof, en hoewel ze niet erg religieus van aard was, bleef de echo ervan doorklinken in hun appartement op 222 eenhoog, boven de koele melkwinkel van Helsloot. Voor het avondeten werd er altijd even gebeden. Here zegen deze spijze, amen. Dat was alles. Ik vond het raar, een vreemd element in het verder zo seculiere huis van mijn grootouders, maar het was tenminste kort. Wel moet dat geprevelde gebedje iedere dag van zijn leven een knieval hebben betekend voor mijn rode opa, SDAP’er in hart en nieren, wiens vader nog achter Troelstra aan had gemarcheerd en tijdens die marsen de inhoud van geleegde pispotten over zich heen had gekregen. Mijn opa begreep van de religieuzen en hun rituelen helemaal niets. Hij minachtte ze niet zo erg als de Mof of de VVD, maar het scheelde niet veel.


Geen opmerkingen: