vrijdag 8 september 2017

Van Wesel naar Heimbach: een rondje Duitsland


5. Höfen, Heimbach en heimwärts


Ach, deze reis, zo bescheiden in omvang en duur, is alweer twee weken voorbij. Er zijn andere dingen om over te bloggen. Het feit dat ik al twaalf dagen niet meer rook en dus feitelijk geen Rookzanger meer mag heten. De publicatie van het kinderboek dat ik met mijn dochter heb gemaakt. Ze schreeuwen om aandacht, deze zaken!
Toch, mijn compulsieve aard gebiedt me dat het eenmaal begonnen reisverslag niet halverwege gestaakt kan worden. Het moet netjes worden afgerond. Ik zal proberen snel en bondig te zijn zonder mijn verhaal af te raffelen.

Waar was ik gebleven? In het verregende en verlopen stadje Hachenburg.
We wilden zo snel mogelijk weg uit Hachenburg. Hachenburg was ook in de opgeklaarde morgen geen parel, zoals de reisgids het wilde: het is als de kern in een rotte vrucht. Het stadshart is nog nét intact maar ook hier rukt de nieuwe armoede op.
Met kleine weggetjes naar Koblenz, was het plan, van daaruit een stuk autobahn, om in de Vulkaan-Eifel het land weer in te duiken en de grootschaligheid van de snelweg te verruilen voor de fijnmazigheid van D-weggetjes. Een flinke slinger naar het Noordwesten zouden we maken, om uiteindelijk toch maar het Monschau van opa en oma te bereiken, waarom niet? Als het weer daarna slecht bleef en we genoeg kregen van al die hotelletjes, waren we zo thuis.

In Daun stopten we voor koffie en taart in een Kneipe. Niet overal is de keuken gutbürgerlich – deze taart leek verdacht veel op vlaai uit de vaderlandse supermarkt, ingevroren en ontdooid in de magnetron. Maar de koffie was redelijk en je mocht er gewoon roken. In een sportzaak kocht ik een te duur fleecevest, want het was nog steeds kil, na al die regen. De verkoper gaf ons een speldje in de vorm van een lieveheersbeestje, in de hoop op beter weer. We vergeleken onze talen en proefden elkaars woorden. Marienkäfer. Lieveheersbeestje. Alle weer komt van boven, dat bleek maar weer.
Via Gerolstein voerde nu de weg. Ik had eens in een operette van Offenbach gezongen die zo heette: De Groothertogin van Gerolstein, vandaar; je moet maar een aanleiding hebben, een reisdoel kan buitengewoon associatief ontstaan. Het landschap was hier trouwens prachtig: weelderig beboste heuvels die bijna bergen mochten heten; tot het kaler werd en onmiddellijk door de pestilentie van die onrustig wiekende, misschien noodzakelijke maar wellicht ook modieuze windmolens werd bedorven.
Monschau bereikten we in de namiddag. We parkeerden er beneden, op een met P aangeduid terrein dat het verplichte startpunt voor het bezoek leek te zijn, en beklommen de beroemde burcht. Ik begreep meteen de charme die het stadje voor onze grootouders moet hebben gehad. Het ligt hoog boven een klaterend riviertje tussen de rotswanden geperst als het vleesgeworden begrip ‘romantisch stadje’. We hadden gehoord dat het toerisme tegenwoordig wel meeviel, maar daar was geen sprake van. Een dagje uit voor de gewone mens, een uur vertier voor de rondreizende Aziaat, met busladingen tegelijk. Er waren nog Zimmer frei maar hoe mooi het plaatsje ook is, er slapen leek me een raar idee: je slaapt niet in een museum, toch?
Aan de weg terug vonden we in het gehucht Höfen een hotel. De eigenaar stond een luchtje te scheppen, hij zag er vertrouwenwekkend dik uit. We werden er in het Limburgs verwelkomd en aten er uitstekend, huisgerookte forel onder meer. Na een geurige obstler wandelden we in de schemering het land in. Mist trok op uit de grond. De Hoge Venen begonnen hier, even verderop, aan de Belgische kant van de grens, Hautes Fagnes geheten: we waren er zo vaak doorheen gereden op onze winterse vakanties in de Ardennen.
De dag erna was het weer dermate opgeklaard dat we toch nog een camping wilden zoeken. Op de kaart stonden een paar tentsymbooltjes in de buurt van Nideggen. Daar beklommen we de ruïne van de oude burcht. Mooi gelegen, maar de klimop was weggezaagd en de stenen allemaal net iets te mooi opgepoetst. De eerste camping die we vonden was van het type Ordnung muss sein, ‘wat niet verboden is, is verplicht’. Als we interesse hadden konden we na de middagsluiting terecht. We hadden geen interesse. Een eind verderop, bij Heimbach, aan de Rur en langs de lijn van een boemeltreintje, vonden we een véél betere: fijn rommelig, en we hadden er een half dal voor ons alleen. Daar brachten we drie fijne dagen door. In Heimbach beklommen we het steile bergpad naar het klooster Mariawald; ik klauterde piepend en zwetend omhoog, steunend op mijn zelf-gesneden wandelstok, te zeer buiten adem om Schubert te zingen, en blij in het kloosterrestaurant aan een Abteiteller en een Trappist te zitten.
Mijn vriendin stookte als de vleermuizen gingen vliegen een fikkie – dat mocht hier. We dronken van de wijn die we in Linz hadden gekocht en ik schaafde aan het gedicht dat ik een paar dagen geleden op dit blog zette, tot het tijd werd om op het terras van de bistro onze schnitzels met friet te gaan eten. Geen couscous bij de tent dit jaar: in onze haast hadden we vergeten kookgerei mee te nemen.
Op de terugtocht beleefden we nog een avontuur op de snelweg. Gered door rijkspolitie en ANWB zeilden we uiteindelijk in een provisorisch opgelapt busje met 90 km per uur op huis aan. Maar dat is een ander verhaal.

Om de vragen te beantwoorden die ik in het eerste deel van deze kroniek stelde: ja, het bestaat nog, het ouderwetse, ‘romantische’ Duitsland – ik heb het zien schemeren, met zijn schittering van snelstromend water en zijn door bladerkronen gezeefde licht, in de Eifel en op de groene weg door het rivierdal voor Koblenz. En ja, de gewone glazen rukken op, maar de roemers met hun gedraaide groene voet zijn nog in gebruik. Voor dirndls moet je denk ik zuidelijker wezen, áls je die al wilt zien. Wat mij betreft is er een grens aan romantiek – bij klederdracht trek ik de streep. Wie die grens wil passeren, kan beter het theater bezoeken. De wereld is geen openluchtmuseum, tenslotte.

- Slot -


(De foto bovenaan toont de burcht van Heimbach. Het schilderij van de uitrustende reiziger is van de hand van Carl Spitzweg.)

Geen opmerkingen: