vrijdag 1 september 2017

Van Wesel naar Heimbach: een rondje Duitsland


2. Linz am Rhein

Mijn vriendin kende Linz niet en ik eigenlijk nauwelijks: ik had er opgetreden, verschillende keren. Maar meer dan de Burg en het dichtstbijzijnde terras of restaurant heb ik er destijds niet van gezien, mijn hoofd te vol van Schubert - eerst zenuwen en daarna opluchting - om open te staan voor toerisme.
In Remagen staken we met het veer de Rijn over. Daar aan de overzij lag het, groter dan ik me herinnerde, een wit lint over de groene heuvels. We parkeerden het busje en liepen het historische centrum in.
Onze eerste reactie was die van verheugde verrassing. Hier geen shoarmatenten, nieuwbouw en Aldi: tussen de propere vakwerkhuizen, ieder met zijn eigen geschilderde spreuk op de gevel, ontspon zich een schilderachtig maar toch levendig straatbeeld. Toegegeven, het publiek was veelal grijs, dagjesmensen, afkomstig van de plezierboten die af en aan voeren, maar er werd geleefd tussen de coulissen van dit operettedecor! De vele terrassen zaten vol, schnitzels dampten en glazen fonkelden in de zon.

Over Linz wil ik twee dingen kwijt. Dat ik er lekker at en dronk wilt u wel van me aannemen, wat precies doet er niet toe, en de geschiedenis en de attracties van het stadje laat ik onbesproken, die kunt u net zo goed googelen als ik. Het eerste wat me van het hart moet betreft een persoonlijk iets, een catharsis, een crisisje zo u wilt. Zonder op aanleiding of details te willen ingaan kan ik dat niet onvermeld laten. Gelukkig leidde het tot een stroom poëzie, waarmee ik me de laatste dagen van de vakantie op de camping aangenaam vermaakt heb. Een dezer dagen zal ik die als ‘lyrisch intermezzo’ op dit blog zetten.
Dan is er, als tweede, de gedenkwaardige avond van de wijnproeverij. Mijn vriendin verzamelt flyers en folders, overal waar ze gaat, en stelt er een verlanglijstje uit samen. Die van ‘Wein im Hof’ lag bovenop.
De opzichter van dit lustprieel was een middelgrote kabouter met een wankele gang, waterige ogen, een brede, lieve glimlach en een wonderlijk wipneusje: op de plek waar zich bij de meeste mensen de neusbrug bevindt had hij een diepe inkeping, zodat het puntje van zijn neus prominent naar voren stak. In zijn rechterhand droeg hij een rek zoals de melkboer vroeger had. Het was gevuld met wijnflessen. Algauw nadat we een plaats hadden gekozen aan een van de tafels maakte hij zich los van zijn gezelschap en zwaaide op ons af. Hij ging op zijn gemak bij ons zitten, gaf een hand, glimlachte wazig uitnodigend en vroeg mompelend welke wijn we wilden proeven. Hij schonk gulle scheuten in de gereedstaande roemers en proefde zelf van harte mee. Nadat hij ons een vol glas van onze eerste keus had ingeschonken stond hij traag op, want andere mensen vroegen dringend zijn aandacht. Ook aan hún tafels had hij half geleegde glazen staan. Zo verplaatste hij zich van glas naar glas, van gesprek naar gesprek. De meeste gasten daar onder de druivenranken schenen gewend te zijn aan de gang van zaken, maar een jong stel uit Hamburg, op fietsvakantie in de buurt, was net zo verbaasd als wij, en we wisselden geamuseerde blikken, die algauw in een prettig gesprek overgingen. Ik had inmiddels Käsewürfel besteld in de veronderstelling dat het om een portie kaas ging, en nadat de kabouter een tijdje in zijn geheimzinnige hol was verdwenen, was hij naar buiten gekomen met een bord waarop hoog opgetast zo ongeveer een kilo aan blokjes Goudse kaas lag. Zo hadden we het niet bedoeld – al was al dat eiwit goed om de wijn te binden – en we lieten de enorme schaal rondgaan langs de gasten.
Goudse kaas! De keus bleek niet toevallig. De wijnkabouter had iets met Nederland. Aangetrouwde voorouders van hem kwamen er vandaan. Hij troonde ons mee in de krochten van het hevig naar wijndestillaat geurende bedrijf, en na een kleine rondleiding langs alle ketels en alambieken opende hij een zijkamer, waarvan de wanden bedekt waren met ordners. Hij zocht even, en haalde er een tevoorschijn die aan Nederland gewijd was. Veel Maxima en Willem Alexander natuurlijk. En als we die en die plaat van André Rieu nog ergens tegenkwamen, moesten we die voor hem kopen. We beloofden het plechtig. Hij schonk nog een laatste beetje van de dure Spätlese in onze glazen. (‘Voor na het eten? Dessertwijn? Ach… Die kun je ook ’s ochtends vroeg heel goed drinken hoor.’) Dat zijn eigen roemer nog halfvol rosé zat deerde hem blijkbaar niet, de Spätlese ging er gewoon bij. Het deed wel iets af aan de lof die hij de wijn even tevoren nog had toegezwaaid, vond ik. Wij gasten moesten proeven, maar voor hem gold dat niet meer, hem ging het gewoon om de alcohol, op dit uur van de avond.
Het werd stil in de Hof. Zijn vrouw kwam zeggen dat het sluitingstijd was. Met twee dozen onder onze arm liepen we lacherig naar ons hotel.
De volgende morgen wilde mijn vriendin nog terug om een derde doosje wijn op te halen. Ik stribbelde tegen. Wat zouden we aantreffen? Schoorvoetend volgde ik haar. We kwamen bij de poort, die open stond. Niemand te zien. Na bonzen op de deur van het kantoortje kwam er een man tevoorschijn die daar blijkbaar de boeken had zitten doen. Hij opende de huisdeur en riep: ‘Dieter!’
En daar kwam onze gastheer van de vorige avond. Dezelfde glimlach, dezelfde waterige oogjes. Dieter bleek geen last van kater of ochtendhumeur te hebben. Sterker nog, hij wist nog precies wat we hem verteld hadden over onze reisplannen, en nam ons weer mee naar binnen. Met toegeknepen ogen en een zwaaiende vinger zocht hij in zijn mappensysteem naar knipsels over het Westerwald. Ook welke wijn we niet hadden kunnen dragen maar toch mee naar huis wilden nemen wist hij nog precies. De doos stond al klaar. Ik vroeg me af in hoeverre hij een clownsact opgevoerd had. Hij was toch behoorlijk bezopen geweest de avond ervoor, of had dat maar zo geleken? Of kon hij, door beroepsmatige gewenning, gewoon enorm goed tegen het spul? Hoe dan ook, Dieter was niet gek, zoveel was duidelijk. De rekening was met onvaste hand geschreven maar klopte tot in de puntjes. We namen hartelijk afscheid met het voornemen om nog eens terug te komen. Bij leven en welzijn, natuurlijk.

- Wordt vervolgd -

Geen opmerkingen: