dinsdag 22 december 2015

CORNELIS SPRINGER

We zouden ‘iets leuks’ gaan doen met de zondag en ik zou uitzoeken wat. Ik aarzelde tussen het Westfries Museum en het Zuiderzee Museum. In het laatste was, zag ik op de site, een expositie over Springer. Mijn interesse was gewekt. Het bleek echter niet om de schrijver te gaan maar om een mij onbekende schilder van stadsgezichten. Vooruit dan maar. Enkhuizen kende ik bovendien nog niet, Hoorn wel.
We parkeerden bij het stationnetje en liepen in de voetsporen van Voskuil over de dijk naar het voormalige pakhuis aan de haven. Er stond een stevige wind, ik moest mijn hoed vasthouden. Mijn vader had ooit een hoed geofferd aan het IJsselmeer tijdens een sanitaire stop op de Afsluitdijk, en van zulke verhalen leer je. Enkhuizen zag er lief uit, pittoresk, maar niet te popperig. Ampel horeca, maar geen patatfriettenten. Herbergen, visserscafés, een trattoria. Scheepstouwen waren met kerstlampjes gemarkeerd.

Mag ik het simpel zeggen? De schilderijen waren mooi. Erg mooi zelfs. Maar er was wel iets raars met Cornelis Springer (1817-1891). Zijn stadsgezichten dateren uit het midden van de negentiende eeuw. Maar de mensen die de straten van de Noord-Hollandse steden bevolken stammen soms op het oog uit de Gouden Eeuw. Gelukkig boden de informatieborden uitkomst. Springer bleek een zeer Hollandse koopmansgeest te bezitten: je bestelde een schilderij bij hem op grond van een potloodtekening, en kon dan zelf aangeven wat er verder allemaal in moest. Nostalgie is niet iets wat typisch is voor onze tijd, en sommige klanten hadden liever een Rembrandtesk kostuum dan de hoge hoeden van hun eigen epoche. Springer schilderde de topografie, iets aangezet en mooier gemaakt dan de werkelijkheid, en bevolkte die vervolgens met betaalde figuranten, die in zijn atelier voor hem poseerden. Je kon het krijgen zoals je het hebben wou bij hem, als je maar betaalde. Zelfs een kopie van een reeds verkocht schilderij was bespreekbaar, al kreeg je dan een aquarel in plaats van olieverf. En Springer liet zich vorstelijk betalen, zijn doeken kostten een paar jaarsalarissen en leverden hem een aanzienlijk fortuin op.

Ik bekeek de glanzende schilderijen eens goed. Razend knap, liefdevol minutieus; Springer was dol op gebouwen, op straten, op steen, zelden heb ik zulke verzorgde baksteentjes in verf gezien. Sommige ornamenten springen uit de huizen alsof ze in 3D zijn gemaakt. Met mensen had hij minder, dat bleven poppetjes. Geen portret te bekennen in de hele expositie. Hoewel het werk van een andere orde is moest ik toch aan Anton Pieck denken. Of aan Spitzweg, maar die schilderde meer uit de losse hand en had meer humor.
Een praatgrage dame die met ons opliep zei het anders: ‘Hij was een soort André Rieu. Gaf het publiek wat het wilde, deed dat integer en zo goed mogelijk, en werd daar rijk mee.’
Maar mijn gedachten waren, nadat ik het zoveelste glanzende stadsgezicht had gezien, afgedwaald naar Gerard Reve. Reve de koopman, Reve met ‘de winkel’. Reve die, nadat zijn naam gevestigd was en hij ontdekt had dat je met kunst ook een fatsoenlijk burgermansinkomen kon verdienen, zijn publiek verzadigde met boek na boek, elk nieuw werk een variatie op het vorige. Je wist wat je kreeg als je de nieuwe Reve aanschafte. Een gedeponeerd handelsmerk. De critici morden maar de guldens bleven binnenstromen in huize Reve.
Ik vertelde mijn vriendin over zijn vriendschap met Frans Pannenkoek (‘Bullie van der K.’), en hoe hij die opzegde in een briljante brief. Hij kon niet meer tegen de zelfdestructieve chaos van de onaangepaste kunstenaar Pannenkoek, die zijn eigen glazen ingooide door nooit precies aan een opdracht te voldoen, en spuide zijn grieven in wat een volmaakt verwoorde propositie over zijn eigen artistieke uitgangspunten werd. Koopman versus kunstenaar. Reve verenigde die beide kwaliteiten in zichzelf, maar deed dat zo bewust dat hij uiteindelijk toch meer koopman werd en de kunstenaar in zichzelf smoorde in clownerie en clichés.
Voor Springer zal dit conflict vermoedelijk nooit hebben gespeeld. Ik kreeg niet de indruk dat hij veel artistieke aspiraties had behalve de stedenbouwkundige werkelijkheid zo goed mogelijk weer te geven, in ideaal romantisch zonlicht, waar nodig een beetje geflatteerd met historische fantasie. Zoon van een timmerman, broer van een architect. Het leverde schitterend werk op met een weldadig gebrek aan pretentie, als je bereid bent die operettepoppetjes voor lief te nemen.

----------------------------------------------------------------------------------------------------

Nu bestellen, nog voor Kerstmis in huis: 'Het Monster van de Sloterplas', boek + cd.


Geen opmerkingen: