vrijdag 18 december 2015

KERSTPAKKET


Als ik geen wekker zet word ik om tien uur wakker. Daaraan merk je dat het winter is. Eigenlijk alleen daaraan, en aan het vroege donker: de gordijnen gaan om vijf uur dicht.
Een jaarlijks lichtpuntje in deze duisternis is het kerstpakket dat ik van mijn koor krijg. Vroeger kreeg ik op de laatste repetitie van het jaar altijd een fles van het een of ander, malt whisky, grappa of cognac. Toen dat voorbij was werd het een boek; de penningmeester is neerlandicus, dus met de keuze zat het wel goed – dure boeken die ik zelf niet zo gauw zou kopen maar wél begeerde: het verzamelde werk van Nescio, de Reve-biografie van Nop Maas. Maar omdat mijn boekenkasten uitpuilden en mijn beurs daarentegen inkromp suggereerde ik vorig jaar een ander cadeau. Ik zou zo graag, zei ik, als een gewoon werkmens, een kerstpakket krijgen. Er werd wat gegniffeld, maar mijn wens werd gehonoreerd. Een grote mand werd me aangereikt, boordevol eten en drinken. Feitelijk van hetzelfde soort als die boeken: begeerlijke delicatessen die mijn huishoudbudget te boven gingen.
Ook dit jaar kon ik op tafel een uitstalling maken van fijne waren, blijkens de sobere etiketten gekocht in de Marqt. De katten hadden nog lang pret van de proppen papier, want alles was liefdevol apart verpakt.

Toen ik vorig jaar een serie stukjes schreef over mijn flirt met de posterijen werd ik door mijn broer streng toegesproken. Ik maakte van een mug een olifant, zei hij. Zo leefden de meeste mensen, niks bijzonders. Werk, heet dat. Ik dacht daar over na en kwam tot de conclusie dat ik toch echt niet ironisch was geweest in mijn kronieken. Immers , ik werk ook. Anders dan de meeste mensen misschien, minder regelmatig, en zonder baas die hijgend in mijn nek mijn doen en laten controleert – ik moet mijn eigen prikklok zetten. Ik hoef het u niet uit te leggen, maar creatief werk blijft werk; inspiratie speelt een rol, maar er worden veel uren gemaakt om die ingevingen vorm te geven; en aan elk optreden gaan vele dagen, weken, zelfs maanden van studie en voorbereiding vooraf. Die zelfrechtvaardiging slikte ik in, toen, tegen mijn broer, want ik was moe van het lopen met het postkarretje en had vrede met het bestaan, zo in de aanloop tot kerstmis. En ik ging ervan uit dat hij dat ook wel wist, en op zijn beurt voor zichzelf opkwam. Hij bespeurde ironische afstand in mijn verhaal (die er niet was) en verdacht mij van aapjes kijken.
Op dezelfde manier zou je mij van ironie kunnen verdenken als ik zeg liever een kerstpakket dan een boek te krijgen. Maar ik kan u verzekeren dat ik zonder enige ironie in mijn slavenvrije chocola bijt, en dat de manier waarop ik het verse bosvruchtensap drink gegarandeerd campvrij is. Ik ben niet arm, maar ook zeker niet rijk. Ik ben blij met een welgevuld overlevingspakket. Ik ben bovendien op een leeftijd, waarop je het nuttige weet te waarderen. Voor een kind is er niets deprimerenders dan een sinterklaassurprise die nieuwe sokken blijkt te bevatten. Wat nuttig is, is alledaags, en cadeautjes moeten de betovering van het onalledaagse bezitten.
Met het ouder worden wint het alledaagse aan aantrekkingskracht. Misschien omdat dát het is wat overblijft als de meeste dromen zijn vervlogen – de essentie van het bestaan blijkt in veel simpeler dingen te berusten dan je vroeger dacht. En tegelijk met dat inzicht daagt het besef dat er steeds minder dagen overblijven: het alledaagse wordt vanzelf bijzonder omdat er minder van is, de voorraad is niet onbeperkt.
Ik wil maar zeggen, een cadeau dat je kunt eten, dat is geen zwaktebod, maar een gave.

Geen opmerkingen: