Gisteren stierf Henk Marsman, oftewel Bernlef.
Zijn werk ben ik eigenlijk pas de laatste jaren op waarde gaan schatten, maar de mens Bernlef was me al langer sympathiek. Dat kwam door zijn jas.
Diezelfde zandkleurige Hugo Boss heb ik ook. Ik kreeg hem ooit van een tante van mijn vrouw die in een luxe modezaak werkte; hij had een weeffout en werd afgeschreven. Dragen deed ik hem eigenlijk alleen bij gelegenheid, als ik op chic moest voor een concert bijvoorbeeld. Omdat ik niet bepaald een sharp dressed man ben misstond de opvallende, ruime jas met de brede schouders en de tot beneden de knieën vallende panden me, vond ik. Een vlag op een modderschuit. Hoewel hij in die tijd (de jaren negentig) een veel gezien kledingstuk was in Oud-Zuid, mijn buurt, voelde ik me er kwetsbaar in. Hij trok de aandacht, door zijn incongruentie, naar mijn slordige lange haar, mijn afgetrapte schoenen en mijn vale spijkerbroek van een goedkoop merk.
Bernlef had daar geen last van. Hoewel de jas bij hem nog scherper contrasteerde dan bij mij (want hij bedekte zijn hoofd ’s winters met een zwartwollen ijsmuts en in zijn verweerde gezicht stak steevast een peuk) wist hij hem te dragen. Op een vreemde manier accentueerde de dure jas zijn bescheidenheid en zijn gewoonheid. Hij had weliswaar kennis genomen van de snobistische uitstraling ervan, stel ik me zo voor, maar tegelijkertijd vastgesteld, met zijn praktische en opmerkzame geest, dat de jas uitstekend voor zijn doel ontworpen was. De pure wol valt soepel en licht om je heen en houdt je warm van boven tot beneden, mits je er een shawl onder draagt.
Zo droeg Bernlef zijn Hugo Boss zoals een ander een oude zelfgebreide trui. Hij woonde erin. Hij drapeerde hem losjes om zich heen of hij dook erin weg, al naar gelang het jaargetijde. Wie het niet wist zou nooit zeggen dat het een ding van zo’n duizend gulden was dat Bernlef daar droeg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten