vrijdag 9 maart 2012

GARDENIA

Er stond een flinke wind en de volle maan reed hoog door de hemel. Ik lag in bed maar was klaarwakker. Mijn hoofd zat door de onderhandelingen met de beide Amsterdamse horti vol plantenkassen en botanische muziek. Ik herinnerde me opeens dat ik ooit liederen van Ernest Chausson gezongen had, uit een cyclus die Serres chaudes heet. Deze muzikale broeikas was onderdeel geweest van een recital met de naam Tegen de keer, geheel gewijd aan liederen van het Fin de siècle. De ene associatie riep de andere op, en zoals dat kan gaan als je ’s nachts wakker ligt had ik al gauw glashelder een heel verloren tijdperk gereconstrueerd.

In een brochure hadden Robert (toen nog Robert-Karl) Eksteen en ik het bestaan van een ‘romantisch-decadente’ muziek geponeerd. Tot onze verrassing werd ons elitaire spelletje serieus genomen door de media. In de NRC verscheen een gunstige bespreking. We werden uitgenodigd door de VPRO-radio. Nu was het nog zaak onze these muzikaal te onderbouwen. We stroopten bibliotheken af en speurden naarstig naar liederen die in ons straatje pasten. Daarmee wilden we een muzikale samenvatting geven van de roman Tegen de keer (À rebours) van Joris-Karl Huysmans, het sleutelboek van de romantisch-decadente beweging. Ambitieus plan! We slaagden erin naast een paar voor de hand liggende ook enkele totaal vergeten componisten te vinden. Dat hun werk eigenlijk nogal onbeduidend was deed er niet toe.
Ook de presentatie van het concert zelf moest vooral bijzonder zijn. Het statige Bethaniënklooster in de rosse buurt, die locatie stond al gauw vast: de kwijnende klanken van Debussy en consorten tussen hoeren en injectienaalden, dat voelde als een stijlzuivere combinatie voor dit licht morbide programma. De vleugel werd opgesierd met een enorme zevenarmige kandelaber vol brandende kaarsen. En in ons knoopsgat moesten mijn vader (die me begeleidde) en ik een gardenia dragen, net als D’Annunzio, Couperus, en al die andere dandy’s. Maar waar vind je op heden een gardenia? Na enig zoeken vond ik In de Beethovenstraat een dure bloemist die bereid bleek er enige te bestellen. Wegens hun frêle aard zou ik die de dag van het concert ophalen.
Zo geviel het dat ik mijn ironisch glimlachende vader die avond een rap verleppende Kaapse Jasmijn in het knoopsgat van zijn rokkostuum stond te wurmen, alvorens we ons stortten in een muzikaal avontuur vol hooggestemde, merkwaardige en geëxalteerde liederen, waar hij als solide man van de opera het zijne van dacht. Maar zijn goedmoedig uitgedragen scepsis gleed geheel van me af. Kunst was een ernstige, delicate en elitaire zaak in die dagen. Mijn vurige liefdesverhouding met het Napolitaanse lied moest nog beginnen. En dat ik ooit mijn stem zou herscholen om de zorgvuldig bevochten cultuurklank er weer uit te krijgen en huisbakken liedjes in mijn moerstaal te zingen had ik toen nooit of te nimmer kunnen bedenken. Alles was zo anders toen. Dat zou me weemoedig kunnen stemmen, maar als ik aan die gardenia denk schiet ik in de lach.

2 opmerkingen:

Roberto zei

We namen het zelf ook niet erg serieus. Ik herinner me dat we het ironisch hadden over "La dame aux bromelias".

Jan-Paul van Spaendonck zei

Zo serieus als we toen konden, denk ik, eeuwig lijdend aan de jongerenkwaal der ironie, dat wapen tegen onzekerheid.