De volgende dag meldde hij zich. Hij stond even uit te hijgen boven aan de trap. Een kleine, goedgebouwde man met een breed, open gezicht. Lichtblauwe ogen, een grijze sik. Een vlinderdasje. Op en top een parmantig heerschap. Hij bliefde geen koffie, thee of water, want op zijn leeftijd wilde dat er gelijk weer uit, zei hij. Hij ging meteen aan de slag met de doos. Schiftte het een en ander, bladerde wat, legde opzij wat een zorgvuldiger onderzoek verdiende. Al snel hoorde ik aan zijn ironisch gegrom dat het niks zou worden met mijn voorvaderlijke verzameling. 'Massagoed,' zei hij teleurgesteld. 'Had het maar tien jaar geleden verkocht toen er nog vraag naar was. Ik zou zeggen, geef het aan een neefje of zo.' Mocht ik het al kunnen verkopen (een handelaar zou er geen interesse in hebben, die moeite kon ik me besparen) dan kreeg ik hooguit 50 euro voor de hele partij. Er waren op zich wel een paar aardige dingetjes bij, die Rembrandt-zegels bijvoorbeeld, maar omdat de serie niet compleet was of de staat waarin de zegels verkeerden niet goed genoeg, niet postfris, werd de waarde daarvan weer tot bijna niets gereduceerd. En sowieso gaapte er nogal een kloof tussen de cataloguswaarde en wat je er in de praktijk voor kreeg. Hij was ondertussen zichtbaar lusteloos geworden. Met een vermoeid gebaar alsof de verzameling een belediging voor zijn vakkennis was stapelde hij alles weer in de doos.
Ik denk dat hij vond dat ik er wat beteuterd bij stond want hij zei troostend: 'Dat tientje hoef ik niet te hebben, mijnheer van Spaendonck.'
Ik protesteerde - het was immers afgesproken, hij had drie trappen moeten beklimmen voor deze klus - en pakte mijn portemonnee.
'Nee, geen sprake van,' zei hij galant. 'Ik had graag gezien dat ik u beter nieuws had kunnen brengen.' Hij keek me aan met die dromerige lichte ogen en voegde eraan toe: 'Weet u wat? In september is er een veiling in Haarlem. Ik ben er veilingmeester. Als u die doos een keertje bij me langsbrengt neem ik hem mee daarnaartoe. Je weet maar nooit, misschien is er een liefhebber voor.'
Hij beloofde me na de vakantie te zullen bellen. Ik had er niet veel vertrouwen in en zag de doos in gedachten al in de weg blijven staan in mijn werkkamer, stoffig en zinloos.
Maar zowaar, afgelopen zaterdag meldde hij zich. En vanmorgen droeg ik de loodzware verzameling drie trappen af, naar de auto, en reed naar de rustige straat in de Mercatorbuurt waar hij woont. Ik was vroeg. Hij had zijn vlinderdasje nog niet gestrikt. Op een donker-houten salontafel stond een glas ovomaltine of slappe chocolademelk. Daar mocht ik de doos naast zetten. Hij wilde alles nog even rustig sorteren voor het naar Haarlem ging, dan maakte ik toch wat meer kans. Ik keek om me heen. Langs alle wanden kasten en planken met mappen, dozen en ordners. Postzegels was niet het enige dat hij verzamelde, had hij me al verteld. Zijn verzameling van 30.000 suikerzakjes had hij onlangs voor een leuk bedrag van de hand gedaan. Ik nam dankbaar afscheid van de filatelist, in het volste vertrouwen dat opa's lange winteravonden bij hem in goede handen waren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten