dinsdag 14 januari 2020

LAGO


Voor me liepen twee jongens. Ze waren zorgvuldig gekleed, piekfijn. Hun haar was door een hippe barbier gedaan, met de kenmerkende uitgesneden groef in de scheiding. In de tere oorschelpen hing martiaal ijzerwaar. Dandy’s en krijgers ineen, deze jongemannen. De geur van lotion omhulde hen, gemengd met die van wiet. Ze waren een kop kleiner dan ik, maar alles in verhouding - miniatuur hipsters.
   Plotseling bleven ze staan, draaiden zich om en begonnen me aan te kijken. 
   ‘Lago,’ zei de een.
   Aha, Italianen. Ik had het al vermoed. ‘Italiano?’ vroeg ik.
   De jongeman zei ‘si’ maar herhaalde daarna dezelfde twee lettergrepen. Lago. ‘Meer’.
   ‘Che lago?’ vroeg ik verbaasd. ‘Fiume,’ preciseerde hij ongeduldig, ‘rivier’. Maar ik was in gedachten nog bij de vreemde veronderstelling dat er een meer in onze stad zou zijn en ik zei: ‘Non c’è un lago ad Amsterdam,’ ‘er is geen meer in Amsterdam’. De Sloterplas uit de buurt van mijn jeugd liet ik maar even achterwege – ik nam aan dat de toeristengids hen daar niet heen wilde sturen.
   Nog steeds geen respons. Waren ze zo verrast dat iemand hen in hun moedertaal antwoordde? Grofweg zijn er twee reacties mogelijk, als je met Italianen in gesprek raakt. Of ze stralen van oor tot oor en complimenteren je overvloedig, dolblij dat iemand in deze barbaarse landen de enige echte taal weet te spreken, ofwel ze vinden het volstrekt normaal en ratelen je de oren van het hoofd alsof ze op straat in Barì of Sorrento zijn. Deze merkwaardig behoedzame reactie kende ik nog niet.
   De ene dandy gebaarde me te wachten terwijl zijn vriend zwijgend zijn telefoon pakte en iets zocht. Even later hield hij me een foto voor mijn neus. Grachtenpanden die zich spiegelden in het water.
   ‘Ah, de canali,’ begreep ik. Een vaag knikje. Ik wees hen de weg naar het centrum en even later zag ik ze kalm en elegant richting P.C. Hoofdstraat wandelen.
   Terwijl ik de roltrappen naar de Albert Heijn afdaalde dacht ik na over de vreemde ontmoeting. Het had geleken of de jongens zich betrapt voelden. Misschien waren ze voor het eerst zo ver van huis. Misschien voelden ze zich heerlijk vrij en anoniem in dit tolerante toeristenparadijs. Misschien waren ze wel een beetje bang voor die grote zware meneer met zijn hoed en zijn grote witte baard, die zich opeens in hun eigen taal tot hen richtte en hen uit de veiligheid van de anonimiteit haalde. Tenslotte konden ze ook niet weten dat ik maar gewoon een vermomde jongen was, die het leuk vond om zijn sleetse Italiaans een beetje bij te houden.
   Geen zorgen jongens, mompelde ik. Ik zal het heus niet aan jullie moeder vertellen.


Geen opmerkingen: