dinsdag 21 januari 2020

KRASPLAATJE


In mijn vorige stukje vertelde ik over een Nieuwjaarsduik in het verleden. In de nacht van zondag op maandag was de naam TULIP opgedoken in mijn hoofd; die liet me niet meer los en zette me op een speurtocht door de herfst van 1970. Mijn vaders dagboek moest eraan te pas komen om mijn vragen enigszins bevredigend te beantwoorden. Maar daarmee was het nog niet gedaan. O nee. Voor de echte v.h. Rookzanger-liefhebber is hier het vervolg.

Jan reageerde. Hij had mijn blog gelezen en herinnerde zich het een en ander.

‘Die manager heette Ron van Tilborg. Hij had een aantal versterkers voor ons geregeld, o.a. een Vox en een Selmer. En we repeteerden een korte tijd twee avonden per week in een kerk aan de Postjesweg. Tot 11 uur! Het enige optreden was in het AMVJ-gebouw op de hoek tegenover het Marriott Hotel. Het was ons eerste betaalde optreden. De gage was 200 gulden en dat kwam alleen maar omdat deze manager ons had verkocht onder de naam Pepper & Salt. (Die naam leek heel erg op Pepper & Soul, een bekende prof band). Waarschijnlijk was onze echte naam Tulip rond die tijd. Ik weet ook nog dat jij op een gegeven moment niet meer mocht repeteren omdat het op school niet goed ging. Van het optreden bij jullie thuis in Slotermeer weet ik alleen nog dat we twee lichtbakken hadden gemaakt. Daar zaten gloeilampen in die we met Flexa verf rood en blauw hadden geschilderd. Met als gevolg dat toen ze een kwartiertje aan het branden waren de verf smolt en alles ging roken, waarop je vader zei dat we ze onmiddellijk uit moesten doen.’

Ah, dat bedoelde mijn vader dus met ‘een kamer vol lawaai en rook’! Ik had aangenomen dat het op de tabakswalm sloeg – maar natuurlijk, die was in die tijd nauwelijks het vermelden waard, als er een groep mensen bijeen was. Ik was verbaasd over Jans precieze geheugen. Wat een heldere kop! Misschien had ik toch wat minder geestverruimende middelen moeten gebruiken.
  
Ondertussen had ik drummer Bert Rijs getraceerd op Facebook. In geen vijftig jaar gezien, zelden aan hem gedacht in die tijd. Tegenwoordig zingt hij in een jazzband. Hij wist ook het een en ander toe te voegen. Onder andere dat de ‘manager’ de zoon van Indische vrienden van zijn ouders was, en er met de poet vandoor was gegaan. En ja, hij had in het begin een Omo-trommel als kickdrum gebruikt. (Voor de jonge lezers: Omo is een wasmiddel dat vroeger in ronde kartonnen vaten werd verkocht). Maar later had hij van zijn vader een echt drumstel gekregen. Verder was hij als informant niet al te betrouwbaar, want algauw bleek dat hij Tulip verwarde met een ander Slotermeers bandje waarin hij speelde. (Met mijn buurjongen Jos Soethout, de oudere broer van ons eerste drummertje Tonnie).
  
Jan en ik bogen ons in onze chat over het repertoire van de ‘underground’ band Tulip. Hier had ik minder geluk. Ook Jan wist het niet meer. Hij kon zich alleen herinneren dat Van Tilborg ons een nummer van de Britse band Plastic Penny wilde laten spelen. Ik zocht het op YouTube, het zei me niks. En klopte het, vroeg Jan, dat mijn vriendin Mirjam fluit speelde in een nummer?
  
Toen de naam Tulip mijn nachtelijke mijmeringen had verstoord was die hele periode een nevelwolk geweest, met hier en daar oplichtende losse beelden en gebeurtenissen, zonder samenhang of chronologie. Nu begon de mist op te trekken. Het was alsof ik met behulp van Jan en Bert een krasplaatje aan het bewerken was. We wreven met het potlood en de onderliggende afbeelding begon al aardig zichtbaar te worden. Maar op een volledig beeld was weinig hoop, want het dagboek van mijn vader hield op in oktober 1970, onze bassist Wilfred was allang dood, en mijn veertienjarige zelf had, behalve wat gedichten in de schoolkrant, geen documentatie nagelaten.

In de auto onderweg naar de koorrepetitie die avond, hebben de tentakels van mijn gedachten zich verder uitgestrekt. Wroetend, dwingend. Ze zijn van muziek naar de liefde gegaan. Mirjam speelde inderdaad fluit in Tulip, bij dat eenmalige optreden in de Vondelstraat. Ik moet haar dus in die herfst al gekend hebben. Ik herinner me dat we samen een kerstboom gingen kopen en daarmee over de Osdorper Ban naar haar galerijflat bij de Baden Powellweg liepen. Ik weet zeker dat ik met haar ging tijdens het legendarische Amsterdamse Bos Festival, juni 1971, daaraan heb ik heel sterke, erotisch gekleurde herinneringen. Dat maakt een half jaar, ruim. Maar in mijn verdere herinneringen aan die tijd speelt ze nauwelijks een rol. Ze brandde wierook. We draaiden Crosby, Stills, Nash & Young. We zoenden. Haar moeder maakte gado gado. Ik weet dat ze van school gegaan is. Zag ik haar alleen in het weekend? Hadden we een 'knipperlichtrelatie'? Hadden we wel een ‘relatie’, waren we daar met 14 en 13 niet veel te jong voor?
   Ik open mijn telefoon. Ja, ze staat bij mijn contacten, ik heb een paar jaar geleden nog met haar gesproken. Ik klik het plaatje aan. Tuur een tijdje naar de knappe donkere vrouw die het schermpje vult. Nog geen grijze haar te zien. Zal ik mijn vragen bij haar neerleggen? Zij weet misschien veel meer dan ik, mijn geheugen is niet al te goed gebleken. De kerkklok slaat halfacht. Ik klap mijn telefoon weer dicht. Laat die mensen toch met rust, denk ik, die hebben een leven, en zitten helemaal niet op jouw nostalgie te wachten. Ik sluit het portier van mijn auto en loop naar de sacristie van de Hofkerk. Ik adem diep in en blaas de mist weg die de hele dag al om me heen hangt. Het is tijd om 2020 weer onder ogen te zien.


(Foto: Agnes Trojani Linhard. V.l.n.r.: Mirjam Asaäri, Wim van Vliet, Jerzy Gawronski, J.-P. Locatie: de garderobe van het Cartesius Lyceum.)


1 opmerking:

Leo zei

De garderobe van het Cartesius Lyceum! Ach, wat mooi daar een foto van te zien. In 1970 had ik een relatie met de fotografe(juli-dec) die me nog levendig bijstaat.
Dat Festival in het Amsterdamse Bos vond plaats op 26 juni 1971. Maar daar ben ik wsch niet bij geweest anders had ik mij het optreden van Pink Floyd en Humble Pie wel herinnerd. maar ja, herinneringen...