vrijdag 31 januari 2020

TRUI


Midden op de weg stond een piano op wieltjes. Een man die eruitzag als een straatschoffie uit de jaren ’30 zong: ‘My Bonnie Lies over the Ocean…’ Mijn vriendin wilde hem een muntje gaan brengen en kwam lachend terug. ‘Er staat een pin op de piano. Hij doet het. Je kunt er pinnen.’
   North Laine, Brighton, is een ooit verpauperde straat die nu een alternatieve aaneenschakeling van kraampjes, winkels, boetieks en eettentjes is; ongeveer wat het Londense Camden Market was voordat het aan zijn populariteit ten onder ging. We gingen Snoopers Paradise in. Daar kom je niet zo gauw meer uit. Het is een Old Curiosity Shop die zich over meerdere panden, verdiepingen en binnenplaatsen uitstrekt en het begrip kringloopwinkel een totaal nieuwe dimensie geeft. Ik keek even verlangend naar het verzamelde werk van Dickens, in kloek leer gevat, een meter boeken minstens, dacht aan mijn bagagelimiet, en beperkte me tot een bloedmooi boekje in zachtgroen kalfsleer, waarop in gouden letters stond: Sonnets from the Portuguese. Ik twijfelde over een met parelmoer ingelegde wandelstok maar vond mezelf daar nog te jong voor.
   In een rek voor een winkel met ‘vintage’ kleding hing een trui. Tien pond. Mijn vriendin en mijn dochter vonden dat ik hem moest kopen. Hij was van zachte beige wol, Schots, versierd met symmetrische motieven in bloedrood en okergeel. Groene mannetjes met een hoed op en hetzij een hengel, hetzij een golfstick in hun hand liepen er rondom. Merkwaardig maar decoratief. Ik gaf toe dat hij mooier was dan de hertjestrui die ik droeg en ging naar binnen. Maar hier kon je dan weer niet pinnen. We liepen langzaam de markt uit, sloegen een paar hoeken om en trokken geld bij de automaat van de Tesco. Free Cash Withdrawal, stond er. Gratis geld! Op de terugweg aten we rijk gebak met sinaasappel en kruidnagel en dronken goede latte. In de tweedehandswinkel bleek mijn trui er nog te hangen. ‘It was ment to be,’ zei de verkoopster, zo te horen niet voor het eerst.

In The Royal Albion bracht ik onze aankopen naar de kamer en wisselde van trui. Terug in de lobby oogstte ik ‘oh!’ en ‘ah!’ van de dames. We begaven ons naar de pub en toen we honger kregen en de herrie zat waren zochten we een restaurant. Het werd een Mexicaan. Van de muren grijnsden kinderlijke, kakelbonte doodshoofden ons vrolijk aan. Het was hier altijd Allerzielen. Een jonge vrouw (midden twintig?) bracht onze drankjes, Frozen Margaritas voor mijn tafelgenoten en een large white wine, knisperend droge Spaanse, voor mij. Ze ging een eindje verderop staan en bekeek ons met een soort verlegen, dromerige gretigheid. Telkens als we de kaart neerlegden schoot ze hoopvol toe. Onder het eten ving ik haar blik een paar keer op. Mijn witte baard doet voor die van geen hipster onder. De laatste tijd merk ik soms dat jonge vrouwen me op straat glimlachend aankijken. Ik heb niet de illusie dat ik de mannelijke aantrekkingskracht terug heb uit de dagen dat ik nog als een jonge god door de wereld wandelde. Ik zie in die glimlach eerder een soort vertedering – ‘Ach, zo’n leuke opa…’ Ook goed, geen klacht. Een glimlach is een glimlach, bewondering is bewondering.
   Maar dit meisje staarde me toch wel érg hardnekkig aan. Toen we afrekenden vatte ze moed. Ze begon: ‘I like your…’ - zocht naar het juiste woord, kon dat malle Britse ‘jumper’ niet vinden, en besloot tot wat er het dichtstbij kwam – ‘…shirt!’
   I like your shirt. Op straat lachte ik wat zuur. De jonge god was zelfs geen charmante opa meer maar slechts de drager van een leuke trui.



Geen opmerkingen: