vrijdag 17 januari 2020

TULIP


TULIP, flitste het in mijn hoofd. Ik was meteen klaarwakker.
   Ik had aan vroeger liggen denken. Denken was het niet, eerder werd er voor me gedacht, op vol volume. Vorig jaar rond deze tijd overkwam me precies hetzelfde, ik weet dat toen aan het stoppen met roken. Mijn brein miste prikkels en verving die door andere. Ik wilde alles weten, alles reconstrueren. Het Sherlock Holmes-Syndroom, noemde ik die aandoening. Dit jaar kan ik het stoppen met roken niet als reden aanvoeren: ik rook, een uitglijder rond de herfstvakantie daargelaten, al ruim een jaar niet meer. En toch is er dat koortsachtige willen weten. Ik loop op straat in een mist, alsof ik grieperig ben; ik zie de wereld wel, maar wat er zich in mijn hoofd afspeelt – herinneringen, fantasieën – is sterker dan het levende daglicht. Nu het niets met nicotine-deficiëntie te maken heeft, deze roesachtige dromerigheid, moet ik wel concluderen dat het de tijd van het jaar is. Januari, de lege stille maand, schept een introvert vacuüm waarin terugblikken de plaats inneemt van plannen maken. Leven wordt herleven. Is dat het?

Tulip, dat moest de naam zijn van een van mijn bandjes. De missing link, de schakel tussen de vroege probeersels met fantasienamen als Instrumental Tuesday Band en Bagism Blues Band, en Lotos, de al wat serieuzere groep waarmee ik weleens optrad. De naam kwam me opeens zo vertrouwd voor, ik begreep niet dat ik hem al die jaren vergeten kon zijn. Ik moest duidelijk mijn eigen geschiedenis herschrijven, met daarin een plaats voor de band Tulip. Waarvan ik me vooralsnog geen enkele voorstelling kon maken.
   De dagen erna wilde de bloemennaam me niet met rust laten. In bed stelde ik mijn geest open en probeerde verbinding te maken met die tijd. Niet krampachtig proberen terug te roepen, maar alle associaties vrij spel geven. Maar er wilde niets komen. Soms dacht ik dat ik mezelf maar wat wijs maakte en dat Tulip gewoon de naam van een ouderwets computermerk was, waaraan ik in jaren niet had gedacht.

Onverwacht vond ik het bewijs voor het bestaan van de vergeten band. In een tekst uit 1993 die ik om andere redenen raadpleegde. ‘LOTOS, de opvolger van de underground groep TULIP.’ Daar stond het, zwart op wit. Ik was blij maar nog lang niet tevreden. Vérder moest ik, want inmiddels was ik begonnen die hele tijd, mijn tweede en derde klas middelbare school, te reconstrueren, en ik zat met veel vragen.

Ik herinnerde me een bezoek aan een aspirant manager. Hij bewaarde een enorme plak hasj achter een schilderij aan de muur. Goede, kleverige, zwarte hasj. Er werd lekker geblowd. Onder zijn bedenkelijke auspiciën werd er ook eenmalig opgetreden. Ellenlange improvisaties in E- of A-mineur. Ik had die herinnering altijd onder het kopje ‘Lotos’ bewaard. Maar – dat kón Lotos niet geweest zijn, besefte ik nu, want dit speelde zich af in mijn hasj-tijd, ruim een jaar eerder, en bovendien gasteerde Eerste Mirjam op dwarsfluit, terwijl Lotos in de tijd van Tweede Mirjam werd opgericht. En als het Lotos niet was, deze band, dan was het niet met drummer Jan Hart. Dan moest Bertje Rijs de trommels hebben beroerd. Bertje, van ‘krak-boem-diesj’. Maar ik had me het bezoek aan de louche manager altijd herinnerd met Jan Hart. Jan & Jan, Wilfred en ik. Moest ik dat herzien? En was de band met Bertje dan soms de veronderstelde ‘voorloper’ Tulip?
  
In zal u niet met de details vermoeien, die zijn er vele, en ze eisen te veel uitleg – het voorafgaande was voor u misschien al wartaal. In een bui van durf raadpleegde ik het dagboekje van mijn vader. Dat is een cognackleurig schriftje. Het bestrijkt de periode van 10 augustus 1970 tot en met 22 oktober van datzelfde jaar. Ik voel me geen voyeur als ik in dat schrift lees want mijn vader heeft het me bij leven als eens laten zien. Ook toen was me opgevallen wat me nu ook trof: dat mijn vader veel zorgzamer was dan ik me herinner. In mijn herinneringen is hij de bewonderde maar afstandelijke, nukkige maestro die zijn dagen achter zijn vleugel slijt. Als ik dit dagboekje lees lijkt zijn leven heel erg op dat van mijzelf toen ik die leeftijd (midden veertig) had.

Het is een roerige tijd. Hij heeft het razend druk met werk: de Nederlandse Opera en twee operetteverenigingen. Hij werkt aan zichzelf, is ontevreden over zijn drankgebruik (‘Eén zondig cognacje genomen’), doet aan yoga en gymnastiek (5BX). Hij wandelt, vaak met mijn broertjes. Hij speelt spelletjes halma met het gezin. Kijkt Bonanza met ons. Hij brengt iedereen voortdurend naar afspraken, haalt mijn opa en oma op en brengt ze thuis. Hij is bezorgd over mijn moeder, die op dat moment bij dokters loopt en aan de librium is, en met wie hij nogal eens ruzie maakt (‘Was ze maar wat redelijker’).
   En zelfs met de wazige hippie die ik was doet hij van alles. Hij gaat een jas met me kopen. Wast samen met me af. Overhoort me mijn Latijn.
   Hij schrijft mijn naam zonder streepje en kort die vaak af tot J. Paul, wat hij tot zijn dood zou blijven doen, als hij me een verjaardagskaart stuurde.
  
Ik dacht vroeger dat mijn vader een modelvader was voor kleine kinderen maar het een beetje af liet weten zodra je de puberteit inging. Niets blijkt minder waar. Misschien was hij verlegen met de situatie, maar dat ongemak duidde niet op afstand. Hij was wel degelijk erg betrokken bij zijn kinderen, ook als die in rare bandjes speelden en stickies en joints rookten met langharige vrienden. ‘Moet me toch wat meer voor moderne stromingen interesseren, b.v. blues, folk, kabouters, hippies, commune, drug enz,’ schrijft hij op vrijdag 11 september. Let op het enkelvoud drug. En:

Zaterdag 12 sept. De hele dag vrij. Na ’t middageten met J. Paul en Wout + Alph. naar Wilfred v. Leeuwen, 2 boxen enz halen voor “show” ’s avonds. Om 4.30 met Jetty, Karin en Wout verlengsnoer bij Tenza gekocht, en bandrecorder bij van Hout gehaald. ’s Avonds nasi-goreng gegeten. […] ’s Avonds “show”. Kamer vol lawaai en rook. Ook Jopie & Truus aanwezig. Circa half elf afgelopen. Paar glazen cognac gedronken.

Help! Daar kan ik mij in het geheel NIETS van herinneren. Hij had ondertussen wél het een en ander voor mijn herrie over, die vader van me. En kijk, daar is wat ik zocht, op vrijdag 9 oktober 1970:

Vrijdag 9 october. Hele dag vrij. Voelde me niet lekker. ’s Middags met A. eindje gereden en H.. IJs gekocht. Mea met Wout naar zwemmen. Jan Paul ’s avonds naar “manager” in Rustenburgerstr. samen met Jan v/d Mey en “Bert”. Kwam laat thuis. Geheel in trance de volgende dag, zag zichzelf al bekend.

De band die ik nog voor me zie in een onduidelijk clubhuis ergens in Zuid, die voor een handvol vaag en ongeïnteresseerd publiek zijn vage stukken speelde, dooraderd door de hese klanken van een fluit, dat was dus Tulip. Of liever gezegd – want je weet het nooit zeker - dat moet dus Tulip geweest zijn.



(Op de achterkant van de foto hierboven staat: Januari 1958 – lezen met 1e zoon, Jan-Paul. Handschrift van mijn moeder; vandaar het correcte streepje.)                                 

Geen opmerkingen: