vrijdag 14 februari 2014

STONEHENGE


Ergens in huis kletterde iets op de grond. ‘Hé, wat is dit?’ hoorde ik mijn dochter roepen. Ik liep naar haar toe. Ze stond met een houten fotolijstje in haar hand. Een plaatje van blokken steen op een winderig plein. ‘Dat,’ zei ik, ‘zijn nou die beelden uit Geuzenveld/Slotermeer waarover het liedje gaat.’ Ik zong: ‘We namen ze mee naar het plein verderop/ Daar stonden blokken beton/ Die volgens de gemeente kunst moesten zijn/ En waar je op klimmen kon…’
‘Kroketten van een kwartje, ze smaakten naar kaneel!’ viel mijn dochter bij, want ze kent haar klassieken.

Ik besefte opeens dat ik buiten mijn eigen sprookje niets van het nu verdwenen kunstwerk op het Confuciusplein wist, en ik ging achter de computer zitten om mijn kennislacune te vullen.
Een kwartier later stond ik als een ander mens op. Onbewust had ik altijd gedacht dat alles wat bij het Nieuw-West van mijn jeugd hoorde net zo nevelig was als mijn eigen oorsprong. Concreet: dat die beelden er door een lokale en nu al lang vergeten steenhouwer waren neergezet en geruisloos waren verdwenen toen het hun tijd was. Maar ze bleken een naam, een status en een maker te hebben, en bovendien nog te bestaan. Ik kwam tot de licht onbehaaglijke ontdekking dat de wereld al in volle gang was toen ik er in kwam wonen, en dat de dingen niet samen met mij waren ontstaan, om synchroon met mijn herinnering langzaam uit te doven tot een mythe.
De beeldhouwer bleek Ben Guntenaar te heten en leefde van 1922 tot 2009. Hij was docent aan de Rietveldacademie en maker van heel wat kunst in de openbare ruimte, onder meer dat foeilelijke steenblok in de Churchilllaan dat in de plaats is gekomen van de sierlijke zonnewijzer die ik me uit mijn kinderjaren herinner. En wat wij vroeger ‘De monumenten’ noemden heette van zichzelf ‘Plastische tekens in steen’. Het werd pas in 1969 geïnstalleerd: ik heb dus dertien jaar zónder geleefd. In 2007 werd het bij de renovatie van de buurt verplaatst naar het Westelijk Havengebied om ruimte te maken voor een voetbalkooi.

Gisteren was ik met mijn zoon bij Jan van der Meij in Haarlem, om naar de opnames te luisteren van ons concert Nieuw-West Zingt! in november in de Meervaart; ook Kroketten van een kwartje kwam voorbij, en Rieteiland, over het legendarische stukje woeste natuur in de nieuwbouwwijk dat je bereikte ‘via Stonehenge op het Confuciusplein en het magisch pentagram.’
Op de terugweg naar Amsterdam vroeg ik mijn zoon om de afslag Westpoort te nemen en zijn navigator in te stellen op de Australiëhavenweg. En verdomd, daar stonden ze! Eenzaam op een heuveltje dat ooit het talud was van een nu gesloopt viaduct. We parkeerden in de berm en stapten uit. Ik liep om de stenen heen en bekeek ze met nieuwe ogen. Niks beton, dat had maar zo geleken in die grauwe omgeving van stoeptegels en goedkope flats – travertijn was het, uit Tivoli, kalksteen met een mooie structuur waarin de verteerde takjes en bladeren die het hielpen vormen nog bijna zichtbaar zijn. Martijn klom op een van de plastische tekens, precies zoals wij vroeger hadden gedaan. Ik zag hem daar zitten onder een donkere regenhemel en vond dat alles was zoals het hoorde.
Op internet had ik gelezen dat de beeldengroep ‘in de volksmond’ Stonehenge wordt genoemd. Niet in mijn tijd in elk geval; ik weet zeker dat ik die omschrijving zelf heb bedacht omdat ik nog weet hoe ik twijfelde: was het niet wat te literair, te pretentieus voor een popliedje, ‘Stonehenge op het Confuciusplein’? Er waren twee mogelijkheden: ofwel mijn liedtekst had zijn eigen waarheid geschapen - iemand had het plaatje gehoord en gedacht, die jongen zal het wel weten – ofwel ze werden nu wel degelijk zo genoemd, en ik had voorspellende gaven gehad toen ik die woorden schreef. Beide ideeën vond ik mooi, met een lichte voorkeur voor het eerste, natuurlijk.
Maar mooi vond ik vooral de beelden van Guntenaar. Ik had me voorgesteld dat ze hun jaren in ballingschap sleten, afgedankt, op een achterafplaats, maar de werkelijkheid was anders. Hier in de wildernis en in de stilte, met alleen het suizen van de snelweg verderop en met hun voeten stevig in het gras, waren ze op hun plek en kwamen ze tot hun recht. Zwerfkeien die thuisgekomen waren.


2 opmerkingen:

Roberto zei

Een Nescio-achtige beleving: urenlang op de hoogste steen zitten en kijken naar het passeren van bus 19.

Ben Guntenaar zei

Wat een ontzettend leuk artikeltje is dit. Hoewel ik de beelden nooit op het Confuciusplein heb zien staan, vind ook ik dat ze op die nieuwe plek meer dan volledig tot hun recht komen. Prachtig.
btw: de beeldhouwer was mijn oom :-)