vrijdag 7 februari 2014

KENAU


Bij mijn mail was een uitnodiging voor de lancering, aanstaande zondag, van Sterck Wijf, een ‘uniek Haarlems vrouwenbier’. Ik werd aangespoord om ‘met dit straffe gerstenat een heilsdronk te brengen op alle sterke vrouwen, alle vrouwen met lef, alle Kenaus van Haarlem en de rest van de wereld.’ Nu houd ik wel van sterke vrouwen en ook met sterk bier heb ik een amoureus verleden, maar ik vroeg me toch af wat ik daar moest. Ik klikte op delete.
Maar de dagen erna werden mijn gedachten steeds teruggevoerd naar Kenau Simonsdochter Hasselaar, de Haarlemse heldin aan wie dit jaar onder meer een opera, een film en een tentoonstelling zijn gewijd, en die nu dus ook een bier op haar conto mag schrijven. Ik dacht aan mijn oma.


In 1973 kreeg mijn oma een veel vreemdere uitnodiging in de bus, die haar wel even moet hebben beziggehouden. Te Haarlem werd herdacht dat 400 jaar geleden het Spaanse beleg van de stad in een drama eindigde. Om dat niet te vergeten werd een beeldengroep onthuld bij de Amsterdamse Poort. Beeldhouwer Theo Mulder had zijn impressie van ‘Kenau en de vrouwen van Haarlem’ in brons gegoten. Voor alle duidelijkheid: het gaat hier dus niet om het beeld op het Stationsplein dat onlangs in het nieuws kwam doordat er tranen over de wangen van het mythische manwijf biggelden. Om de onthulling kracht bij te zetten had een genealoog de stamboom van Kenau nagetrokken, maar dan, in de geest van de oermoeder, in vrouwelijke lijn. Mijn oma bleek een van de laatst levende dochters van dochters van dochters ván te zijn. Dat ze Hagelaar heette, ogenschijnlijk een verbastering van Hasselaar, was puur toeval.
Er is ergens in de familie nog een foto van. Mijn oma kijkt verwonderd om zich heen. De zon schijnt, zo te zien op de Grote Markt. Mijn vader en zijn jongere broer heffen het glas. Mannenbier. De druppels glinsteren op de militaire snor van mijn oom Fons.
Oom Fons zou het jaar daarop aan kanker sterven maar mijn oma hield het nog twee en een half decennium vol want ze was een oersterke vrouw - het bloed van Kenau stroomde niet voor niets in haar aderen. Geen dag ziek geweest, en tot op het eind helder van geest. De honderd heeft ze net niet gehaald.

Als ik haar voor me zie rijst het beeld in me op van een vrouwenleven zoals dat nu niet meer bestaat. Dat ze sterk was bleek eigenlijk uit niets, want naar buiten toe was haar rol beperkt. Ze was de onwrikbare vrouw achter mijn opa, die zich door zijn carrière liet opjutten tot een hartinfarct hem in een stoel terugduwde. Haar taak was het huishouden te bestieren, de familiebanden soepel te houden en de voorwaarden te scheppen waaronder de heren zorgeloos hun cognacje konden drinken op zondag. Mijn oma rinkelde hevig met dienbladen. Een lichte tremor en een toenemende doofheid waren haar enige kwalen. Zelf dronk ze een enkel citroentje mee en er verscheen dan een blos op haar gezicht, haar zwarte ogen fonkelden nog eens extra. Maar ze waakte over de orde in huis en zij was het die kordaat bepaalde wanneer het genoeg was geweest en het eten een einde moest maken aan het gepimpel en de steeds luidruchtigere fantasieën van de mannen. Na de middagborrel reden die welgemoed naar huis. Vermoedelijk dachten ze dat oma ook zorgde voor de verkeersveiligheid, en dat de politiemannen ook zo’n moeder hadden en hun het hoge promillage wel zouden vergeven.
Haar lange laatste jaren zat ze in haar kamer in het bejaardentehuis te wachten op bezoek. Ze hoorde bijna niets meer en verveelde zich, maar haar interesse in de familie was onverminderd. Van alle achterkleinkinderen wist ze de naam. Als ik haar bezocht met mijn kinderen nam ze steevast afscheid met: ‘Dit zal wel de laatste keer zijn dagge me ziet, Jan-Paul.’ ‘Nou, dat zal wel meevallen, oma,’ antwoordde ik dan.
Niet lang voor haar dood wilde ze nog een keer mee naar Amsterdam om mijn jongste te zien. Ze besteeg stoer de trappen naar drie hoog, at met smaak mijn exotische voer en dronk er een glas wijn bij.

Ik had dit stukje willen eindigen met de opmerking dat ze weliswaar niet de barricades beklom zoals haar legendarische voormoeder, maar dan tenminste toch de steile trappen van een Amsterdams bovenhuis.
Maar in Lennaert Nijghs historische studies Haarlem bestaat niet lees ik dat Kenau toch vooral haar personeel koeioneerde. Dat ze een moeilijke tante was, die altijd gelijk wilde hebben, tot aan de rechter toe. Op de bolwerken en barricaden heeft ze waarschijnlijk nooit gestaan. Wel sjouwde ze er onvermoeibaar zakken met aarde naartoe om de gaten te helpen dichten. De furie die kokende olie op de Spanjolen goot en een leger van driehonderd vrouwen aanvoerde heeft nooit bestaan, die hebben Duitse huursoldaten van haar gemaakt, onder de indruk van deze onverschrokken, foeterende vrouw.
Zo blijkt Kenau de vechtjas meer een sprookje dan een historische figuur. Een vrouw die in een mannenwereld leefde en zich daarin met hand en tand weerde, meer niet. Net als bij mijn oma, haar verre nazaat, speelde haar rol zich voornamelijk achter de schermen af.
Maar wat is historische waarheid? Ik gun de stichting De Brugmakers, die de avond van het Sterck Wijf organiseren, graag hun heldin. Een vrouw die eeuwenlang als een 'mannin' gold en zelfs haar naam aan het type leende, en nu wordt gelauwerd als toonbeeld van vrouwelijke kracht. Proost, dames, op Kenau en mijn oma!


[Naschrift: ook in dit stukje is ongewild enige mythologisering geslopen. Inmiddels (12-06-2014) heb ik ontdekt dat het Centraal Bureau voor Genealogie in 1973 in opdracht van de gemeente Haarlem álle afstammelingen van Kenau heeft opgespoord. Verspringend van mannelijke naar vrouwelijke lijn en terug kwamen ze zo onder anderen bij mijn oma.]


(Illustratie: Ferdinand de Braekeleer (1792-1883) - 'Strijdtoneel met Kenau Simons Hasselaar')

Geen opmerkingen: