dinsdag 25 februari 2014

BIKS


Er was een schaap ontsnapt. Het gras was groener in het weitje aan de andere kant van het gammele hek. We liepen gewapend met een emmer krachtvoer langs de provinciale weg om het beest terug te zetten waar het hoorde. De wind was nog koud maar de lucht had kleur. Hier en daar opende het speenkruid zijn botergele sterren. De wilgenkatjes waren bijna klaar om te gaan stuiven.
Het schaap stond gulzig het illegale gras uit te rukken. Mijn vriendin rammelde met de emmer en het keek op, zijn wilde ogen flitsten even toen ze de zon vingen; het aarzelde, maar begon toch in de richting van het geluid te lopen - het schaap dat Biks kan weerstaan moet nog geboren worden.
Ik dacht aan het gedicht van Li Tai Po dat ik aan het vertalen was, De drinker in het voorjaar. ‘Is er eigenlijk verschil tussen lente en voorjaar?’, vroeg ik me hardop af. ‘Het is nu al voorjaar, zou ik zeggen, maar lente is het nog niet.’
Mijn vriendin sloot het hek achter het schaap en draaide het vast met een eindje staaldraad. ‘Voorjaar is gewoon de tijd van het jaar,’ vond ze, ‘maar bij lente denk je toch aan lekker weer. Lente is meer dan voorjaar.’

Toen ik weer op drie hoog achter mijn scherm zat was er een mail van mijn schrijvende Siciliaanse vriend. Hij had mijn blog over internetverslaving gelezen en las me de les. Hij is te beschaafd om zoiets te zeggen, maar ik proefde tussen de regels door dat hij me maar een publiciteitsgeile ijdeltuit vond. Schrijven deed je voor een mooie zin. Als het boek geslaagd was en mooi uitgegeven, was de schrijver blij. Wat de mensen ervan vonden was een heel andere kwestie. Judicium en consilium, ik moest er zijn lezing De schrijver en zijn publiek nog maar eens op nalezen.
Ik stelde mezelf een gewetensvraag. Zou ik schrijven als er niemand was om het te lezen? Zou ik zingen, componeren?
Om met het laatste te beginnen: ja. Ik had stukken geschreven die nog nooit geklonken hadden, en het maken ervan had me een intens genoegen gegeven. Zingen zonder publiek, dat deed ik ook wel eens. Alleen de geest van Schubert hield me dan gezelschap, als ik geroerd achter de vleugel Die Winterreise zong, gewoon, omdat ik daar behoefte aan had.
Maar deze blogbijdragen, die zou ik toch niet schrijven, als ik wist dat ik het alleen voor het spiegelbeeld in mijn computerscherm deed. Want een belangrijke drijfveer om woorden of noten op een kunstig rijtje te zetten is de behoefte aan menselijke interactie. Ik wil de luisteraars en lezers raken met mijn teksten en muziek, en ja, complimentjes, suggesties en reacties na afloop wil ik ook wel. En ook kritiek geeft me het gevoel dat ik besta, al is zo’n negatieve zelfbevestiging natuurlijk lastiger om mee om te gaan. Sommige dingen doe je ook zonder publiek, uit innerlijke noodzaak zullen we maar zeggen, maar het bijhouden van een blog hoort daar niet bij. Als de statistieken van Rookzanger zouden aangeven dat niemand mijn pagina’s meer aanklikte zou ik er acuut mee stoppen. Misschien zou ik weer een dagboek beginnen, of wat vaker iets noteren in mijn opschrijfboekjes.
Ik sloot mijn mail en opende het bestand met vertalingen van De Chinese fluit. Ik scrolde door naar De drinker in het voorjaar. Ik las de laatste twee verzen: ‘Want wat gaat mij het voorjaar aan!/ Laat mij toch dronken zijn!’ Ik veranderde ‘voorjaar’ in ‘lente’ en was intens tevreden.


(Illustratie: Marten Toonder, 'Het boze oog', 1961)

Geen opmerkingen: