vrijdag 10 januari 2014

LEERKUNST


Een van de merkwaardigste mensen in mijn straat is de leerkunstenaar. Tegelijkertijd is hij een van de onopvallendste: meestal loop ik zonder iets te zien zijn etalage voorbij. Maar soms, in een bepaalde bui, blijf ik er opeens voor staan en kijk geïntrigeerd naar binnen. Vaak als ik behoefte heb aan eenzaamheid, of juist als ik te lang alleen ben geweest.
Vroeger was het een schoenmakerij. De hele buurt bracht er zijn schoenen of leren tassen, in de tijd dat mensen hun spullen nog lieten repareren. Maar het klimaat veranderde en rond de millenniumwisseling gaf hij er de brui aan. Ik heb toen ooit een paar kostbare Italiaanse schoenen van gevlochten leer aan de straat gevonden, weggegooid omdat de zool een heel klein beetje versleten was: tegen zo’n roekeloze verkwisting kan een ambachtelijk bedrijfje niet op.
De leerkunstenaar was toen hij nog schoenlapper was al een stille man, zonder echter verlegen te zijn. Hij keek je recht aan met vastberaden, grijze ogen. Hij was vriendelijk op een afstandelijke manier, praatte zo weinig mogelijk, boog zich liever met aandacht over de schoenen die je hem voorlegde. Toen de schoenmakerij ermee stopte besloot hij te blijven waar hij zich thuis voelde. De winkel sloot, maar hij was van negen tot zes gewoon op zijn plek. Moederziel alleen, in zijn stofjas in de weer met zijn messen en machines. Na een tijd verschenen de eerste vreemde objecten in de vitrine: primitieve figuren met een glimmend leren oppervlak. En de buurt kreeg een antwoord op de vraag die rondzong toen er bordje kwam te hangen: leerkunst. De schoenlapper deed wat hij altijd gedaan had, maar nu zonder praktisch of economisch doel. Hij maakte lange dagen in volledig isolement, alleen met het leer dat hij liefhad.

Gisteren was ik zelf de hele dag alleen geweest, gebogen over een tekstklus die af moest. Ik had een beetje schrik van de naderende avondstilte en besloot nog voor het helemaal donker was een eind te gaan wandelen, onder de mensen te zijn. Ik liep een paar winkels binnen, bladerde wat door boeken die in de ramsj waren, kocht een zakje geraspte kaas en vier minikuipjes vanillevla zonder kunstmatige kleurstoffen. Het begon te regenen, de lichten gingen aan, de straat glom. Op de terugweg passeerde ik de leerkunstenaar. Het was zes uur geweest en de winkel was verlaten. Ik bleef voor de etalage staan en verwonderde me voor de zoveelste keer over het leven dat die man moest leiden. Was hij nu volledig onthecht, of stak er misschien iets anders achter zijn zelfgekozen eenzaamheid? Misschien was het wel zo druk in zijn hoofd dat hij het rumoer van anderen er niet bij kon hebben. Voor mijn eigen plezier hield ik het er maar op dat hij een soort zenmeester was, een kluizenaar die gelukkig was zolang hij een lap leer had om mee te prutsen.
Toen zag ik een bordje op de deur, dat ik daar nog niet eerder gezien had. ‘Als u wilt weten waar ik mee bezig ben, bel dan even aan, ik vertel u er graag over’, stond erop.
Zachtjes viel er weer een droom aan duigen. Ook deze mensenschuwe leerbewerker, van wie ik altijd had gedacht dat hij zichzelf genoeg was, had blijkbaar behoefte aan een schouderklopje en een vriendelijk woord nu en dan. Ik tuurde nog even naar binnen in de schemerende ruimte, naar de ronde vormen die vaag aan mensengezichten deden denken. Mijn pijp was uitgegaan. Ik probeerde hem weer aan te steken, maar door de regen deden mijn zwavelstokjes het niet.


(Illustratie: Marten Toonder, 1941)

Geen opmerkingen: