dinsdag 28 januari 2014

INSULINE

Mijn ene kat heet Tijger. Een naam zo gewoon voor een kat dat de kattenoppas die we ooit tijdens onze vakanties lieten komen haar inschreef als Tijger 17. De andere heet Obi. Een unieke naam dachten we, tot we laatst een BBC-programma zagen waarin een kat precies zo heette, ook naar Obi Wan Kenobi uit Starwars.
Obi heeft suikerziekte. Elke dag spuiten we twee maal twee milligram insuline in zijn oranje nekvel, ’s ochtends en ’s avonds. Als de naald door de dikke huid gaat voel je heel even weerstand. Daarna hoor je in gedachten ‘plop’. Een druk op het plastic knopje en het is gedaan. Ik geef hem altijd een aai om het af te ronden maar dat is meer voor mezelf. Hij kijkt neutraal omhoog naar de hand met de spuit en sjokt naar zijn voerbakje om te kijken of er nog wat in zit.

Soms moet ik dan denken aan mijn oma, die ook een insulinejunk was. Vijftig jaar lang ‘zwaar suikerziek’ zoals ze zelf graag zei, want mijn oma maakte van haar fysieke feilen een drama – voor ons kleinkinderen was het meer een soap. Ze moest regelmatig het ziekenhuis in om na een hypo de dosering bij te laten stellen maar heeft het tot haar eenennegentigste gered zonder amputaties of andere ellende. Wat bij Obi een routinehandeling is die wordt afgeturfd op een velletje papier was bij haar een ritueel. Dat speelde zich in bed af.
Iedere morgen zocht ze een plek op haar been. Als kind verwonderde ik me erover dat dat been zo wit en zacht was gebleven na al die dagelijkse verminkingen. Als ze een geschikt plekje had gevonden zette ze de spuit, die mijn opa gevuld had en gecontroleerd op luchtbelletjes, ertegenaan. De naald glinsterde en was in al zijn nietigheid het focus van onze onverdeelde aandacht. Ik hield mijn adem in en in mijn verbeelding hing er op dat moment een diepe stilte in huis, een stilte van ontzag, die duurde tot de spuit tergend traag was leeg gedrukt. Mijn opa nam het instrument aan en gaf haar een watje. Even later vulde de intense geur van alcohol de morgen, een geur die leek op de odeklonje van Boldoot die ik zo goed van haar kende, de geur die in haar ‘bontje’ hing, haar statige warme winterjas van zwart geverfd konijnenbont, maar die toch net anders was – scherper, met een angstig randje. Mijn oma wreef met het watje over de wonde plek en trok haar nachthemd naar beneden. Ik herademde en de vogels begonnen weer te zingen in de stadstuinen achter het balkon. Terwijl mijn opa de thee binnen bracht en de beschuitjes voor het eerste ontbijt - rozenbottel-diabetesjam voor mijn oma, roomboter en suiker voor ons - begon mijn oma haar dromen van die nacht te vertellen. Ik luisterde ontspannen terwijl ik mijn met een scheutje koud water aangelengde thee dronk en van mijn beschuitje knabbelde. Het waren vreemde verhalen met vreemde namen van vroeger waarin ik al gauw verdwaalde, maar ze waren van een heerlijke alledaagsheid na het moment met de naald.

Geen opmerkingen: