dinsdag 10 december 2013

LEPELTJE


Haar man was overleden, daarom was ze de vorige week niet geweest. Ik legde even een hand op haar schouder en zei wat je in zo’n geval moet zeggen. Ik wist dat hij een paar jaar geleden een beroerte had gehad en steeds hulpbehoevender was geworden. Ik vroeg hoe het gegaan was. Ze vertelde dat hij voor de zoveelste keer in het ziekenhuis was opgenomen en in coma was geraakt. Zij en de drie oudste kinderen waren erbij geweest toen hij stierf, ze waren hem in Marokko gaan begraven, in zijn geboortedorp. Dus sorry Jan-Paul, ik kon niet komen.
Haar ogen werden vochtig en ze praatte. Ze praat graag, in een rommelig maar onbevreesd Nederlands zonder voegwoorden en samengestelde tijden. Onbevreesd is ook haar houding tegenover het geloof. Ze is klein, ze komt ongeveer tot mijn kin. Toen de kwestie van de verboden interseksuele handdruk speelde gaf ze me nadrukkelijk een hand en keek me recht in de ogen, iedere keer als ze kwam. Ook feliciteert ze me met elke religieuze feestdag hoewel ik een tweevoudig ongelovige hond ben: ik geloof niet in haar god noch in die van mij. Ik krijg lekkere zelfgebakken koekjes na het Suikerfeest, maar ze gaat prat op haar emancipatie. Haar hoofddoek draagt ze niet meer, alleen nog een kleurig sjaaltje op straat. Haar kinderen moesten haar helpen om haar man te wassen, te voeren en aan en uit te kleden, want dat de islam dat verbood vond ze onrechtvaardig. Dat was niet goed.

Die ruimdenkendheid dankte ze aan haar man, zei ze. Ze was een goedlachs meisje geweest dat graag zong en speelde, maar van haar moeder mocht dat niet, voor de buren. Ze moest haar ogen neerslaan als haar broertje sprak. De twintig jaar oudere man aan wie ze uitgehuwelijkt werd bracht daar verandering in. Hij had veel van de wereld gezien, in Frankrijk als taxichauffeur gewerkt en in Duitsland als automonteur. Hij sprak Frans, Duits, Spaans, Italiaans en Engels, had hobby’s, was handig, stond voor iedereen klaar, repareerde toen hij na zijn beroerte niet meer kon werken alle fietsen van de buurt. Hij had humor, ze lachten samen voor de tv. Hij speelde gitaar, net als jij - hij was zo’n goede man, Jan-Paul. Niet zo’n man van thuis op bank en wachten op vrouw. Daar waren de tranen.
Ze was hem zo dankbaar dat hij haar mee naar Nederland had genomen, ze had zoveel geleerd en haar leven was zoveel beter dan in Marokko vroeger. Ze had leren lezen en schijven. Ze mocht zeggen wat ze dacht zonder haar ogen neer te slaan. Ze zong. Toch werd het moeilijker. Vroeger in Tanger had iedereen elkaar gerespecteerd: toen zij trouwden kwamen alle buren, moslim, jood of christen, iedereen at en dronk samen en vierde feest. Nu was dat allemaal verdwenen. De mensen waren harder en onverdraagzamer geworden, waarom begreep ze niet.
Ook voor haar zelf was het nu moeilijk. Ze had drie jaar voor hem gezorgd. En nu was hij er niet meer. Hoe waren de kinderen eronder? Een dochter sloot zich op en zei niets, de andere twee huilden veel. Huilen is beter, zei ze. Ze had gelukkig veel steun aan haar oudere stiefkinderen, uit een eerder huwelijk van haar man met een vrouw van hier. Zulke lieve kinderen, net als hun vader.

Ik nam de tijd en luisterde invoelend en geduldig naar haar verhaal. Toen ze begon te herhalen trok ik voorzichtig mijn jas aan. Bij de deur zei ze: ‘Ik ga wat vroeger weg, is dat goed, er komen nog steeds mensen.’ Ik zei dat het geen probleem was maar op straat bedacht ik dat ze de laatste tijd wel erg slordig was, het huis was allang niet meer brandschoon na haar vertrek. Bovendien waren er van de ooit afgesproken drie uur geleidelijk aan amper twee overgebleven, voor dezelfde prijs. Ik kon daar nou natuurlijk niks van zeggen, maar in de toekomst moest ik toch echt wat strenger worden.
Ik ging naar het café en bestelde een koffie verkeerd. Pas toen ik het schuim eraf wilde scheppen ontdekte ik dat ik geen lepeltje had. Met een lichte spijt legde ik me erbij neer. Ik nam een slokje. Maar midden in een column van Rob Schouten keek ik plotseling op van de krant. Een helder licht vlaagde door de waaiende bomen. Ik ontdekte een patroon. Ik liep naar de bar en vroeg brutaal om het ontbrekende bestek. Tevreden lepelde ik even later mijn melk. Mijn eer was gered. Nu zou ik thuis zonder gezichtsverlies haar het volle pond kunnen betalen. Gewoon, uit grootmoedigheid.

1 opmerking:

genet.marga@gmail.com zei

Een geweldig verhaal! Heel herkenbaar en positief.
Mag ik dit voorlezen bij een Open Buurtmaaltijd in Amsterdam-Oost (LT)? Dan zal ik ook jouw boek vermelden.