Martin en zijn vrouw waren allebei zestig geworden en vierden dat met een rondvaart door Amsterdam. Onderweg zou worden aangemeerd bij enkele restaurants om in etappes het avondmaal te gebruiken. Hun dochter had me gevraagd om wat te zingen, dus mijn gitaarkoffer was samen met mij scheepgegaan. Toen de meeste cadeaus uitgepakt waren en de boot het open IJ opvoer, leek me dat een geschikt moment, hoewel de motor wel hinderlijk raasde. Op mijn verzoek temperde de kapitein de vaart wat, en ik zong mijn vrienden toe.
Vanwege de tijd van het jaar had ik gekozen voor Lacreme Napulitane, een prachtig lied van Libero Bovio, gegoten in de vorm van een brief: ‘Lieve moeder, het is bijna kerstmis, en het verblijf in den vreemde valt me steeds zwaarder. Ach, wat zou ik nu graag twee of drie grote witte kaarsen aansteken, wat zou ik graag de zampogna willen horen! Zet met mijn kinderen het stalletje op, en dek aan tafel ook voor mij, doe, als het kerstavond is, of ik ook bij jullie ben! Komen doe ik niet, want ik blijf hier om voor jullie allemaal te ploeteren, ik, die vaderland, huis en eer heb verloren, ik ben niets dan vee voor de slacht, ik ben… emigrant.’ En dan het refrein: ‘Het kost ons wat tranen, dit Amerika, ons Napolitanen. Wij huilen om de hemel van Napels, en het brood smaakt ons bitter.’
Terwijl ik weer ging zitten en naar de voorbijtrekkende lichtjes keek waaraan het Amsterdam Light Festival nog het een en ander had toegevoegd, dacht ik aan die andere havenstad, Napels. Vijftien jaar geleden. Ik was er voor de tweede keer samen met Vincent en ons duo La Passione. We gaven een concert in de Chiesa Lutherana. Op het programma stonden vijf liederen van diezelfde Bovio, de dichter die daar als een soort literaire god wordt vereerd. Omdat goddelijkheid erfelijk is in het Zuiden was het een enorme eer dat zijn zoon misschien bij ons optreden aanwezig zou zijn. Bij de ingang van de kerk was iemand geposteerd die ons per gsm op de hoogte zou houden van zijn komst.
Concerten zijn op rare tijden daar, later dan bij ons, maar vóór het eten. Ik vroeg aan Gioacchino de Viva, de directeur van het beroemde Aquarium van Dohrn dat het concert organiseerde, of iemand misschien voor een broodje of zoiets kon zorgen. We wilden geen black-out krijgen door een lage suikerspiegel. Het werd meteen een erezaak. Hij spoedde zich persoonlijk weg en kwam even later terug met een prachtige doos in een strik die hij ons met een galante buiging overhandigde. Er zaten petitfours van allerlei soorten in, die hij babà noemde, soesjes gevuld met gele room en wilde bosaardbeitjes – niet helemaal wat ons voor ogen stond, maar verrukkelijk.
Tijdens het eerste deel van het programma was er nog geen spoor van Bovio, maar na de pauze werd er wild gezwaaid vanuit de ingang en triomfantelijk gewezen: er was een oude, zwaarlijvige man binnengekomen, amechtig leunend op de arm van een verpleegster: Dottore Bovio, net terug van een bezoek aan zijn cardioloog. Meteen zette ik Lacreme Napulitane in.
Het applaus was zo lang dat we drie of vier keer het volgende lied moesten beginnen voor het wilde verstommen. Na afloop kwam werd ik aan de door overerving goddelijke man voorgesteld.‘Lei ha cantato come un vero Napulitano, mi ha fatto chiagnere,’ zei hij hees– ‘U heeft gezongen als een echte Napolitaan, u heeft me aan het huilen gemaakt.’ Groter compliment heb ik nooit gehad.
Napolitanen zijn enorm chauvinistisch, Pavarotti bijvoorbeeld kon er als noorderling niks van. Achteraf gezien was het nogal overmoedig om uitgerekend zo’n lied in het hol van de leeuw te zingen, maar Vincent en ik waren niet voor een kleintje vervaard: we hielden een enorme drive in elkaar op peil en samen durfden we alles. Il Mattino kopte de volgende dag ‘Olanda cantanapoli’ en noemde ons de erfgenamen van Caruso. Ik moet het stukje nog ergens hebben, als u me niet gelooft wil het wel voor u opzoeken.
Terwijl de boot door de nauwe bruggen van de Rosse Buurt laveerde stelde ik me voor hoe het zou zijn als een Napolitaan hier zou komen om Amsterdam huilt te zingen, ook een hartverscheurend mooi lied. Zou die ook zo bejubeld worden, of zouden we er lacherig over doen? Ik denk toch het laatste. Want hoewel wij ook erg van onze stad houden moet het niet te gek worden. Het kerstbrood smaakt ons in New York ook wel, en tranen worden hier niet vergoten, hoogstens weggepinkt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten