dinsdag 4 december 2012

KANKER


Ik zat slaperig achter de piano en probeerde de preek te volgen. De pastor sprak over de dagen van Koning David, over het mythische rijk van vrede. Plotseling vond ik dat een vreemd woord, vrede. Het wordt in de eerste plaats gebruikt om het tegendeel van oorlog aan te duiden. In die zin leven wij in vrede. Maar alleen heel oude mensen zullen dat nog zo ervaren, de meesten zullen zeggen dat wij in onvrede leven. Hetzelfde globalisme dat onze enige hoop is om nog iets te redden van onze planeet is daar deels schuld aan: we zijn ons sinds de komst van wat vroeger massacommunicatie heette voortdurend bewust van de ellende elders. Internet heeft dat bewustzijn tot de pijngrens opgejaagd.
Mijn gedachten volgden een kronkelig spoor van associaties, het was nog vroeg moet u maar denken. Berggorilla’s, zo zag ik in een programma van David Attenborough, leven in vrede. Ze brengen hun dagen al luierend en vlooiend door, zich slechts zo nu en dan loom verplaatsend om een nieuwe malse boom te vinden. Maar dat is dan ook een bedreigde diersoort. Neefje bonobo, de boschimpansee, ook al niet erg succesvol, kent wel onvrede maar heeft daar iets op gevonden: iedere dreigende sociale spanning wordt onmiddellijk met snelle seks onschuldig gemaakt. De gewone chimpansee lijkt meer op ons, die voert stammenoorlogen en doodt zijn soortgenoten puur om het bevredigen van een ingeboren lust naar macht. Ook de mens heeft die expansiedrift in zijn genen, een voorwaarde voor succes maar tevens de kiem voor zelfdestructie. Ik dacht aan het door de mens bedachte concept ‘economie’. Deze uit de hand gelopen ruilhandel tussen autonome leefgemeenschappen leidde uiteindelijk tot een abstracte geldstroom die zijn eigen wetten is gaan dicteren. Economie moet alsmaar groeien, zeggen de geleerden. Waarom begrijp ik niet, daar ben ik vermoedelijk te dom voor. Ik hoorde een tijdje geleden iemand uit de groene sector zeggen: groei om de groei noem je kanker. En dat kon ik begrijpen.

***

De dag erop bevond ik me op de zevende verdieping van een van de torens van de VU. Ik vergezelde mijn vriend F. We luisterden naar de oncoloog, die de mogelijkheden van een experimenteel behandeltraject uit de doeken deed. Ze deed dat heel rustig, heel persoonlijk, en heel reëel. De wildgroei die kanker heet, leerden we, is door het immuunsysteem niet van gewone groei te onderscheiden: de cellen lijken te veel op elkaar. Chemotherapie lijkt op oorlogvoering. Het chemisch bombardement doodt woekercellen maar ook gezonde. Kostbaar DNA gaat verloren in de strijd. In het geval van F. was de kanker sterker dan de napalm. Dat bracht haar op de enige eufemistische frase waarop ik haar kon betrappen: zijn vooruitzichten waren door het falen van de chemo ‘wat somber’. Zelf had ik meer aan rampzalig, zwaar kloten of kut gedacht, maar misschien pasten die woorden niet in het vocabularium van een christelijk ziekenhuis. Over de experimentele therapie, die iets met eiwitten te maken had en voorzichtig veelbelovend leek op de lange duur, was ze duidelijker. F. moest zich daar niet te veel van voorstellen, en het was helemaal aan hem of hij de belasting die de intensieve deelname aan het onderzoek met zich meebracht en de lichamelijke ongemakken die het veroorzaakte vond opwegen tegen de mogelijke voordelen. Slechts vijf, hooguit tien procent van de proefkonijnen zou er misschien baat bij hebben, en dan liet ze nog in het midden of het in dat geval om genezing ging of om het vertragen dan wel stationair maken van de ziekte.
Ik zag F. opleven. Hij zei dat hij de angst voor de medische stand die hem altijd had gekweld helemaal kwijt was sinds de fatale diagnose begin dit jaar. Een dagje ziekenhuis, grapte hij, was een uitje. Autoritje, van alles te doen, kopje koffie na. En die bijwerkingen, ach, een beetje koorts en grieperigheid, als het erger niet was, daar viel wel mee te leven.
In het restaurant waar we na afloop nog wat dronken zei hij dat hij opgelucht was en weer een straaltje hoop had. Ik begreep dat heel goed, maar was tegelijkertijd verwonderd over de variabele maatstaven waarmee wij mensen ons levensgeluk meten. Hooguit tien procent! Wat mij als gezond persoon een inktzwarte prognose leek was voor hem, de zieke, een hoopvol scenario. De menselijke geest is lenig en taai, als het erop aan komt.

2 opmerkingen:

Roberto zei

Bij mij op het werk MOETEN we rigoreus veranderen, want als je niet rigoreus verandert sta je stil, en stilstand is achteruitgang. Met deze dubbele drogredenering maak je van iets neutraals iets negatiefs en ik denk dat we daarmee de moderne on-vrede heel precies gedefiniëerd hebben gekregen.

ruud jurriaans zei

recht uit het hart gegrepen, zoals je begrijpt! de oncoloog al hier twijfelde aan Geralda's en mijn geestelijke vermogens, toen we vrolijk zaten te lachen, nadat hij zijn sombere diagnose over me had gesteld: U begrijpt toch wel de ernst van de situatie? sprak hij streng; de menselijke geest, hoe zwak ook soms, kan heel wat aan! ik zal duimen voor je vriend, XXX