dinsdag 11 december 2012

NATTE VOETEN

De eerste sneeuwval is me niet goed bekomen. En dat is mijn eigen schuld. Het was weer het oude liedje, ik had me er te veel van voorgesteld. Ik wil daar toch eens een paar gedachten aan wijden, want er is een patroon in te ontdekken dat misschien verhelderend is. Voor mijzelf in de eerste plaats, maar misschien bent u wel net zo onvolwassen als ik.
Ik verheug me niet zo vaak meer op evenementen. Niet uit cynisme, maar noodgedwongen. Als je niet meer drinkt zijn feesten en partijen lang niet meer zo leuk, moet u weten. Het vooruitzicht eens helemaal los te komen van je alledaagse werkelijkheid en misschien in een mooiere terecht te komen maakte ze vroeger onweerstaanbaar. Nu zie ik er eerder tegenop. Ik ben uit mijn doen op een feest, ik ben geen groepsmens. Een socialere alter ego nam altijd de honneurs voor me waar, eentje die zich moed indronk en daar erg van hield, en juist die afsplitsing van mijn persoon heb ik ergens in de bossen van Limburg ten grave gedragen.
Nee, dan het onderschatte ‘gewone doen’. Dagen zonder bijzonderheden, zonder grote vreugde en opwinding maar ook zonder ziekte, zonder speciale treurigheid, zonder twijfel of angst die aan je knagen, soepele dagen van werk en regelmaat waarop de omgang met je medemens vanzelfsprekend is, in het voorbijgaan als het ware: je loopt samen ergens naar toe, bent samen iets aan het doen, en het contact is als een werkoverleg in de wandelgangen: je gaat er niet voor zitten, hoeft het niet te forceren, het ontstaat gewoon, als een bijproduct van je bezigheden.
Aan het eind van zulke gewone dagen vul je de lauwe leegte van je hoofd nog even met andermans woorden en fantasieën voor je het leeslampje uitknipt en tevreden gaat slapen. Maar hoe gewoon zijn ze precies, die dagen? Hoe vaak komen ze eigenlijk voor? Het gaat er net zo mee als met het moeizame begrip ‘geluk’: je merkt pas dat je het gekend hebt als het voorbij is.
Maar ik dwaal af. Ik wilde zeggen dat ik het heb afgeleerd om me te verheugen. Het grootste plezier van alles is de voorpret, en die ken ik nauwelijks meer. Deels uit het groeiende besef dat ik beter af ben met de gewone dagen dan met de bijzondere, deels natuurlijk omdat ik een ouwe zak ben. Kleine dingetjes, ja (de eerste koffie en nicotine, elke dag), maar grote? Waar zou ik me op moeten verheugen? Zo leuk is het heus niet om ouder te worden, dat zult u toch met me eens zijn.

Zo was de situatie tot afgelopen donderdag. Maar toen kwamen de weersvoorspellingen. Er was een sneeuwstorm in de maak. We moesten ons voorbereiden op barre omstandigheden. En daar ging ik weer. Weerloos tegen een woest gevoel van verwachting. Het kind in me drong naar voren en duwde al mijn levenswijsheid en cynisme gretig opzij. In het verschiet lagen dagen van ontregeling, van vrijheid, van anarchie, waarop je plichten gerust mag verzaken en je met toestemming van de weergoden in je cocon mag terugtrekken om je tegen een sprookjesachtig decor aan je oudste dromen over te geven; of waarop je zorgeloos op straat loopt en met voorbijgangers (lotgenoten!) je verwondering deelt over de vreemde wereld waarin we nu weer terecht zijn gekomen: die gedachte was te verleidelijk.
Voor ik ging slapen trok ik al een paar keer het gordijn opzij om te kijken of het al begonnen was, maar nee, het was nog te vroeg. Ergens tijdens mijn slaap zou het wonder zich voltrekken.
De volgende morgen was ik licht teleurgesteld dat de straten al modderig belopen waren en dat de sneeuw natter was dan beloofd. Maar dit was nog maar het begin, het zou de hele dag blijven sneeuwen.
Ik had me voorgesteld in Wildschut te gaan zitten om zonder haast naar het winterse panorama te kijken, terwijl ik de kranten las en hete koffie dronk of misschien zelfs chocolademelk, en daarna een eind te gaan wandelen. Maar al terwijl ik naar mijn stamcafé toe liep merkte ik dat mijn bergschoenen het droge seizoen niet goed waren doorgekomen. Een barst in de zool. Ik zat aan de leestafel en wreef mijn koude tenen langs elkaar om ze droog te krijgen. Ik had geen geduld voor de krant. Al snel ging ik terug naar huis om van schoeisel te wisselen. Mijn goeie schoenen kon ik aan die witte blubber niet toevertrouwen, gympies dan maar. Ik ging voor de tweede keer de straat op. IJswater drong door de poreuze stof langs de naden. Halverwege gaf ik het op en keerde om.
Binnen deed ik opnieuw verse sokken aan. Mismoedig keek ik uit het raam. De vlokken waren al kleiner en schaarser aan het worden.

Geen opmerkingen: