vrijdag 7 december 2012

LIJM

Ik had graag de eerste sneeuwval bewust meegemaakt, maar ik werd in beslag genomen door een aanval van scheppingsdrift. Op het net had ik een gedicht van een Italiaanse amateurpoëet gevonden dat me plotseling inspireerde tot een lied. Tot diep in de nacht putte ik dorstig uit de bron van mijn inspiratie. Wat daaruit tevoorschijn komt is lang niet altijd bruikbaar. Rare akkoorden en kromme wijsjes vormen de bijvangst van die ene mooie structuur. Het is aan de nuchtere artifex in me om te schiften, te knippen en te plakken en zo nodig mooie glinsterende dingetjes meedogenloos terug te gooien in de donkere poel van waaruit ze opgedoken zijn.
Ergens in mijn ooghoeken zag ik de dwarrelende vlokjes wel, maar ik was te stevig aan mijn pianokruk vastgelijmd om op te staan, eens goed naar buiten te kijken en van dat feestelijke schouwspel te genieten.
De volgende morgen werd ik vroeg wakker van mijn dochter die zich klaarmaakte om naar haar stage te gaan. Ik wisselde een paar woorden en zei haar gedag en besloot nog even terug te gaan naar bed. Toen ik opnieuw wakker werd was dat van een indringend gemiauw voor mijn slaapkamerdeur. Ik wilde wel opstaan om de bakjes met Felix Senior Sensations te gaan vullen maar merkte dat ik aan mijn matras was vastgeplakt zoals eerder aan de pianokruk. Het gemiauw verdween huilend naar de achtergrond en ik zonk terug in een wereld waar ik eigenlijk helemaal niet wilde zijn.
In een gezellige woonkeuken zat de man bij wie ik laatst een huisconcert heb gegeven met zijn vrienden aan tafel. Maar direct om de hoek van de keuken strekte zich een enorme langwerpige eetzaal uit waarin tientallen mensen rumoerig aanzaten. Nadat ik net op tijd en met veel moeite mijn te krappe optreedblouse had dichtgeknoopt zette ik me in postuur tussen beide ruimtes, de woonkeuken en de eetzaal, in, zodat iedereen me zou kunnen horen. Ik stemde mijn gitaar. Even verderop zat een flamencogitarist, zijn vingers ratelden over de snaren. Ik durfde mijn instrument nauwelijks te beroeren, struikelde over mijn intro, en begon onvast aan mijn eerste lied. Niemand luisterde, de flamencogitarist speelde er gewoon doorheen.
Toen ik me eindelijk had weten te ontrukken aan mijn bed en de droom zo goed als ik kon had afgeschud liep ik, op weg naar de douche, toch nog even mijn werkkamer in om te kijken wat ik de vorige nacht allemaal had genoteerd.
Het was al tegen de middag toen ik mijn bestand sloot, me aankleedde en mezelf dwong naar buiten te gaan. Daar stelde ik tot mijn verbazing vast dat het een heldere, blauwe winterdag was, en dat de sneeuw op de daken en op de auto’s was blijven liggen. Ik schraapte een beetje van een voorruit af en wreef het uit over mijn verhitte voorhoofd.

Geen opmerkingen: