Doodmoe word ik van die vormgevers van de openbare ruimte die op alles een hip (en dus morgen ouderwets) stempel willen drukken. Die, zoals mijn vriendin dat noemt, overal overheen willen piesen. Die, geconfronteerd met de opdracht om een historisch gebouw te renoveren, eerst en vooral schijnen te denken: ‘Hoe kan ik iets verzinnen dat niet bij die oude zooi past?’ Ik heb het over het Rijksmuseum, dat binnenkort na vele jaren weer opengaat. Te vele jaren: voor mijn volwassen dochter is het slechts een vage herinnering uit haar kindertijd.
Dit beroemde negentiende-eeuwse gebouw met zijn bladgoud en pasteltinten, zijn krullen en siertorentjes heeft een naambord gekregen. Het lijkt een name-tag zoals supermarktmedewerkers die dragen: een witte rechthoek met zwarte, schreefloze letters. Op deze reusachtige sticker staat te lezen: Rijks Museum. Met spatie. Wiens museum? Rijks Museum. Welke Rijk, Rijk de Gooyer?
Die laatste grap heb ik van Rob Schouten gejat, die zich er in Trouw deze week vooral zorgen om maakte dat ook dit nieuwe staaltje van arrogante smakeloosheid wel weer snel zal wennen, net als al die andere goedkope, brutale en lelijke toevoegingen aan ons straatbeeld waar ze ons mee opgezadeld hebben.
En, wil ik daar aan toevoegen, was het nog maar een echte, kloeke spatie! Maar dat vonden de beslissers in kwestie blijkbaar weer te ver gaan. Het resultaat is een voorzichtige spatie. De spatie van een compromis. Een hele vergadertafelgeschiedenis laat zich aflezen aan de benauwde ruimte tussen RIJKS en MUSEUM. Het zal daarmee wel net zo gegaan zijn als met het aangrenzende, gedoemde plein: iemand zocht de grenzen op, een ander bakende die af, en het resultaat is een laf niemandsland tussen een stoere streek op de tekentafel en de zuinig tegensputterende opdrachtgever.
Nee, dan het Kwakersplein in Oud-West! Ik kwam er deze week langs op mijn wandeling. De septemberzon scheen onbezorgd en ik liet me neer op een bankje. Om mijn hoofd leeg te maken van alle muziek die daar rondzingt keek ik eens goed om me heen. Het eerste wat ik wel moest zien waren de groene bakken vol stralend rode geraniums die vernuftig opeengestapeld waren om de schijn te wekken van één grote bloeiende struik. Een geraniumpiramide, heet dat in tuincentrumtaal. Even verderop stond een bronzen beeld dat ik daar nooit gezien had: De ratelaar, een ode aan de vuilnisophaaldienst die hier ooit gevestigd moet zijn geweest toen dit nog een grauwe, rokerige volksbuurt was. Aan de brug over de Schinkel hingen bakken met lila en roze bloemen, naar Frans model. Sierlijke lantaarns welfden zich over het groene water.
Er hing een luie, verzadigde sfeer. Een vlucht duiven zoefde langs. Een enkele hommel passeerde op de zachte bries. Een vlinder. Op het terras van een grand café was een enkele ober in de weer, maar niemand had hem nodig. Men las de krant of koesterde zich in de zon.
Een bankje verderop zat een zwerver in donkere, veel te warme kleren te suffen. Na een kwartier nam hij een slok water uit een verweerde colafles en stond op. Toen pas viel het me op dat achter me, aan de rugzijde van mijn bankje, een vrouw al zeker een half uur in een gutturale taal aan het kwekken was tegen een klein meisje: ik ben nog niet erg goed in mindfulness, moet u weten. Ik dacht: goh, wat is die vrouw bewust bezig met opvoeden. Wat zou ze dat meisje allemaal uit te leggen hebben? Of zou ze haar een lang, Oosters sprookje vertellen?
Toen het mijn beurt was om op te staan en mijn weg te vervolgen draaide ik me om. Het meisje, koket met vlecht en haarspeldjes, draaide verveeld op de bank heen en weer en troostte zich met een grote zak kleurig snoep. De vrouw hield een mobiele telefoon tegen haar smetteloos witte hoofddoek gedrukt.
1 opmerking:
Prachtige observatie weer, Rookzanger. Dat gedoe met die spatie is inderdaad een hinderlijk verschijnsel, de 'Engelse ziekte'.
Mocht je dit vandaag of morgen lezen, hartelijk gefeliciteerd met de geboorte van je nieuwe meesterwerk dat morgen in première gaat. Geniet van het ogenblik...
Peter B.
Een reactie posten