vrijdag 11 maart 2011
SCOPA
Het was een asgrauwe middag. Ik was verkouden, had slecht geslapen en voelde me nutteloos en alleen. Om vijf uur begonnen de muren op me te drukken en ging ik naar buiten, de kou in. In het café dronk ik een espresso en probeerde zonder leesbril de Metro te ontcijferen. Het was de tijd dat mannen zich handenwrijvend een bier lieten inschenken. Ik rekende af en liep verder, naar de boekwinkel. Het boek dat ik zocht was er niet. Buiten keek ik vanaf de overkant van de straat naar het verlichte interieur van de slijter. De deur stond open. Het sterke verlangen kwam in me op om even weg te raken uit deze blues, en ik overwoog de mogelijkheid van één enkele, eenmalige uitglijder. Maar het enige wat me op de been houdt op slechte dagen als deze, besefte ik, is de trots dat ik erin slaag die zonder drank te doorstaan. Wat er ook allemaal niet lukt, dát lukt wel, en dat vind ik stoer van mezelf.
Geen Gall & Gall dus. Gelaten stond ik weer voor mijn deur. Plotseling zag ik in de goot een paar vuile speelkaarten liggen. Italiaanse kaarten. Ze moesten uit de troep zijn gevallen die aan mijn gestorven buurman Gianni had toebehoord, en die door het grofvuil met grote grijpers was gekraakt en vermalen: niets was er meer over van zijn huisraad, niets dan de staande asbak die zijn vriend Angelo me had gegeven. Niets was er meer over van zijn onbeduidende, vereenzaamde leven. Zijn spel was uit en verloren. Ik raapte de kaarten op en veegde het vuil eraf. Een ruiter te paard, munten en bokalen, vier stuks. Ik opende de deur en klom met rechte rug naar driehoog. Ik zou zijn plaats aan de speeltafel innemen en mijn hand beter uitspelen dan hij had gedaan.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
2 opmerkingen:
Nathalie vindt het ook heel stoer van Jan-Paul. Hulde!
Dit is een toppertje.
Een reactie posten