vrijdag 25 maart 2011

THE WALL

Op het Vrijthof waren de bomen nog kaal. Maar op het voormalige industrieterrein van Sfinx waar we de auto hadden geparkeerd stonden ze al volop in bloei, overweldigend roze. De zon scheen hard. Hier liepen bejaarde dames voorbij die je in Amsterdam niet ziet, smaakvol gesoigneerd en vakkundig geconserveerd. Jonge meisjes met wuivend blond haar lieten tasjes van H&M zachtjes bungelen. De studenten die op de stadswallen hun boterhammen aten waren fris gekapt en fleurig gekleed. Iedereen genoot zichtbaar van de lente. 
Ik niet. Ik leed hevig aan een voorjaarsdip. Paniekgedachten, hyperventilatie, dodelijke vermoeidheid, overprikkeldheid, zelfvervreemding en nog zo wat, kortom – een fijne fysiologische depressie, geen idee waar die vandaan kwam. 
Mijn mobiel ging. ‘Kijk eens naar links, ik zie je staan bij de fontein. Ik rijd nu het Vrijthof op.’ Madelon. Ik zag haar elegante sportwagen de parkeergarage inglijden. Even later zaten we in de rieten stoelen van een terras tegenover elkaar. Omdat voormalige kliniekgenoten veel hebben meegemaakt samen en geen blad voor de mond nemen waar het genante aangelegenheden als emoties betreft (ik schreef daar in mijn vorige stukje al iets over) vertelde ik Madelon eerlijk wat me dwars zat. Ze luisterde geconcentreerd, vergat haar Marlboro aan te steken. Toen ik uitgeklaagd was nam ze haar zonnebril af en zei met welluidende stem: ‘The Wall!’ 
Ik was even van mijn a propos. Over Pink Floyd hadden we het niet gehad, - of was me iets ontgaan? Maar Madelon joeg de brand in haar sigaret en legde uit. Bij mensen die na een jarenlange verslaving stoppen met drinken treedt na pak weg een half jaar een depressie op. Ze lopen tegen een muur aan, als de eerste periode van motivatie achter de rug is, en de gewenning aan de nieuwe nuchtere staat een feit is. The Wall, heet dat in vaktermen. Ik vroeg me af waarom ik dat niet wist. Ik dacht zo’n beetje alles gelezen te hebben wat er over het onderwerp geschreven is, maar blijkbaar was mijn literatuur niet up to date
Ik leunde, plotseling ontspannen, achteruit, en stak mijn pijp, die uit was gegaan, weer aan. Zozo. Ik had dus last van een bekend verschijnsel. Het had een naam. Het bestond. 

In mijn studeerkamer had ik vroeger een litho van Jan Luyken aan de muur: 'Adam geeft aan alle de Dieren Naamen'. We zien een oerbos. Overal krioelt het van de beesten. Herten en gazellen drinken uit een poel, leeuwen luieren naast een paar schapen. Knaagdieren eten nootjes. Er zijn gordeldieren, tropische vogels, runderen, olifanten, prehistorisch ogende rinocerossen, pauwen, kamelen en krokodillen. Een schacht zonlicht valt op een klassiek ogend heerschap dat onder de hoogste boom zit. Hij wijst naar een paard, dat oplettend luistert. ‘Paard!’ zal hij gezegd hebben, al of niet in het Grieks of Hebreeuws. 
Een naam is een soort bezwering. Een naam geeft macht. Er is de laatste tijd het een en ander te doen geweest over diagnostiek en nomenclatuur in de psychiatrie. Aan de ene kant is het natuurlijk fijn om te weten dat je ADHD hebt, en dat daar een pilletje voor is, aan de andere kant kan een kind niet meer onbezorgd ‘gewoon druk’ zijn zonder achterdocht op te wekken. In de nieuwste editie van het handboek voor zielknijpers schijnt een nieuwe aandoening toegevoegd te worden, die iets als minor neurocognitive disorder heet, en die behelst, dat men aan lichte geheugenproblemen lijdt. Hup, de halve populatie zestig plussers richting geestelijke gezondheidszorg! Ze zijn ziek! Het heeft een naam! 
Ik ben vaak sceptisch over deze moderne zucht tot indeling, deze bedillerige hokjesgeest. Maar nu, in de harde Maastrichtse zon, was ik Madelon dankbaar voor haar verrijking van mijn vocabularium. 
- Hoe gaat het? 
 - Mwa. Ik heb The Wall.

Geen opmerkingen: