donderdag 14 oktober 2010

HABAKUK

Ik vermoed dat ik een van de zeer weinigen ben die de experimentele en totaal onbegrijpelijke roman Zwijg (1973) hebben gelezen. De auteur was volgens uitgeverij de Bezige Bij ‘Foel Aos’ (Habakuk II de Balker). 
Achter deze mystificatie ging een mens schuil, zoals dat altijd gaat. Deze mens heet al sinds jaren weer gewoon Harry. Harry (H.H) ter Balkt. Ter Balkt werd geboren in 1938 in Usselo, Twente. Wie ooit een gedicht van hem gelezen heeft is niet verrast. Zijn werk is doorspekt van het oostelijk landleven, van varkens en aardappels, Witte Wieven, morsige landweggetjes, vervallen boerenschuren, en alles wat je je maar kunt voorstellen bij een levensstijl die zo ver van Amsterdam verwijderd is als maar mogelijk is. 

Het varken is op de ladder geklommen 
weliswaar op zijn kop; toch doodgemoedereerd 
en zingt ons toe, losjes opengelegd 
als een landweg.... 
 (Uit: Het lied van de revolutie

Toch is hij er ooit geweest, in de hoofdstad. 
Ik tast in mijn geheugen. 

In de jaren zeventig was het onderwijs erg slecht, volgens mijn vader, maar volgens mij altijd nog stukken beter dan nu. 
Onze lerares Nederlands, Hanneke Lens, gaf ons derde klas gymnasiasten eens de opdracht iets te schrijven over de toen revolutionaire gedichten van ‘Habakuk’. De resultaten werden naar de auteur opgestuurd, en, zo was de bedoeling, hij zou in hoogst eigen persoon de reis naar het verre en door hem gehate Amsterdam maken, per trein, om met ons van gedachten te wisselen over onze pogingen. 

Wij vermoedden in Habakuk een geestverwant, een drinkebroer, een romanticus. En we zouden hem er wel eens onder krijgen. Onder de tafel drinken. We juichten bij voorbaat over de uitkomst van deze puberale wedstrijd. 
De avond kwam. In de woning van onze linkse lerares zaten we allen op de grond, de langharige dertiger Habakuk in het midden van de kring. De drank kwam op tafel (op de grond, liever gezegd) en wij gingen inderdaad harder dan de dichter, die het rustig hield. Wij vonden dat een teken van zwakte, maar wat ik nu heel goed begrijp, inmiddels twintig jaar ouder dan Habakuk toen was, is dat de avond voor Harry ter Balkt een klus was, een verplichting, een aardige geste naar onze lerares Nederlands. Natuurlijk niet het grote mythische drinkfeest dat het voor ons, 15 of 16-jarigen beloofde te worden. 

Wat me vooral bijstaat van de avond is mijn teleurstelling. Na een paar biertjes durfde ik Habakuk wel te vragen wat hij vond van mijn bijdrage aan het project. 
Ik had zijn werk in mijn opstel vergeleken met het door mij geliefde boek De wereld van Soo Moereman van Gerard Walschap. Dezelfde verdwijnende landelijke wereld vol sprookjes en sagen, dezelfde gemoedelijke geheimzinnigheid. Ik begréép Habakuk, en verwachtte erkenning daarvan en vooral natuurlijk veel lof voor mijn stuk. Wat ik niet begreep was dat de linkse Tukker niets moest hebben van de katholieke Vlaming. Hij had zich dan ook geheel niet in mijn onderonsje herkend, en vond mijn essaytje maar dweepzieke roomse onzin. Andere opstellen, van klasgenoten die volgens mij in het geheel niets van het wezen van Habakuks wereld snapten prees hij daarentegen gul. Ik viel stil en greep naar de jenever. 

Gisteren zag ik een foto in de krant van de nu bejaarde dichter, boven een artikel naar aanleiding van zijn nieuwste bundel, Onder de bladerkronen. Zijn gezicht is doorploegd van rimpels als voren in een akker. Het lange grijze haar hangt sluik over zijn rechteroog. Zijn handen leunen op een bemoste boomtak. Het zichtbare oog, zijn linker, oogt, voor de visionaire dichter die hij volgens auteur Victor Schiferli is, opvallend mat en troebel, maar bij de introverte, manisch depressieve mysticus die hij ook is past dat wonderwel. Onmiddellijk voelde ik weer een vlaag van sympathie en verwantschap. Ik liep naar de boekenkast en trok van de onderste plank Zwijg tevoorschijn. Het zat onder een dikke laag stof. Die zou ik er na al die jaren wel eens afblazen. Sans rancune. 

Muggen zongen en minuskels huiverden 
glinsterend email van de negende eeuw 
slangen en draken van de negende eeuw, 
daarginds bij de rinkelende rivier. 

 (Uit: Onder de bladerkronen)

2 opmerkingen:

Roberto zei

Goede zaak om deze dwarse dichter voor het voetstuk te plaatsen. Tijdens mijn studie Neerlandistiek (1975-1980) hebben we een letterkunde-blokdeel aan hem gewijd: 15 gedichten geanalyseerd en daar een klein tentamentje over. Het was heel aardig om langzaam weg te zinken in zijn moeras van kledderige woorden, en er allengs vorm en betekenis in te ontdekken. Nooit meer in mijn leven ben ik zo intensief met één bepaalde Nederlandse dichter bezig geweest.

Jan-Paul van Spaendonck zei

En niet de slechtste! Ik ben inderdaad weer begonnen in 'Zwijg' en vind het... merkwaardig, soms gedateerd, maar over het algemeen erg prachtig geschreven en toverachtig, met een in veelkleurige inkt gedoopte kraaienveer opgetekend op half vergaan papyrus, als je begrijpt wat ik bedoel.