zaterdag 2 oktober 2010

ZWARTE LEEUWIN

Het eerste wat me opviel, wat me wel moest opvallen, waren haar stralende ogen en haar brede lieve lach met glanzend witte tanden. Daarna haar ebbenhouten huid en haar steile zwarte haar, heel lang; 'extensions', bleek later. Ze was tenger, op het magere af, maar dat zag ik pas later, nadat mijn blik lang genoeg over de schoonheid van haar gezicht had gegraasd.
Als ik aan het woord was, in de kringgesprekken rondom de tafel die al evenveel geheimen als koffievlekken in zijn nerven moest verbergen, voelde ik die ogen, groot en nieuwsgierig op me rusten. Ze lachte tegen me als ik haar kant op keek. Wel lachte ze beminnelijk tegen iedereen, ook tegen de Zachtmoedige Reus die een tand mist, maar toch tegen mij het meest, dat wist ik zeker. Ik vroeg me af wat zo'n prachtig meisje in mij, oude grijze man, kon zien. Wat dat was, of kon zijn, zou ik pas later begrijpen.

In de rookpauzes trok ze zich meestal stil terug met een dik boek, maar ze kon ook uitbundig bewegen, een kokette pruilmond trekken of met een danspasje een grappige opmerking maken. Ze schipperde heen en weer tussen het gewone gedrag van een vrolijk, zorgeloos, modern meisje, en de introverte ernst van een voorleesjuf op de basisschool.
Ik raadde naar haar beroep. Toen het haar beurt was om zich voor te stellen kwam er een hele rits uit. Verslaafden liegen vaak, maar zij niet, dat zag je in een oogopslag, ook als je door de hare werd verblind.
Zweminstructrice was ze geweest, fitnesstrainer, en balletdanseres. Ze had gedanst in The Lion King, zowel in Duitsland als bij Joop van den Ende. De Zwarte Leeuwin noemde ik haar voortaan in gedachten.
Van dichtbij was ze minder mooi. Te mager, toch echt, anorexia waarschijnlijk, en een wat gepokte huid. Haar neusgaten sperden zich net iets te wijd open in verhouding tot haar fijn gesneden gezicht.
Maar alles aan haar ademde het talent voor succes, het talent om het ver te schoppen in de entertainmentwereld waarin schoonheid geen pré maar een 'must' is. Je kunt zo goed dansen of zingen als je wilt, als je niet ook mooi bent naar Amerikaans model kom je niet ver, bij Idols of Ome Joop.
Wat dan, vroeg ik me af, maakte dat zij, die alles meehad, hier zat, tussen de Zachtmoedige Reus, de Uitgemergelde Homo, de Verdoolde Kunstenares en uw schrijver?

Beetje bij beetje hoorden we, tijdens de soms emotionele groepssessies maar vooral tijdens de rookpauzes op de binnenplaats, het hartverscheurende verhaal.
Het meisje was al zevenendertig. God, dat had ik haar nooit gegeven. Ze at alleen fruit, ondanks het hardnekkige aandringen van de verpleegkundigen, dus dat van die eetstoornis zou wel kloppen.
Uit Suriname kwam ze. Maar ze had ook Portugees bloed, - twee van haar broers hadden groene ogen - , en een scheut Joods bloed: iets van een semitische vorm had haar neus onmiskenbaar, ondanks die neusvleugels.
Ze kwam uit een gezin van tien kinderen, halfzusjes en halfbroers meegerekend, en was opgevoed door haar vader, een dronkaard die haar moeder het huis uit had geschopt en haar had verboden de kinderen nog ooit te zien. Die moeder stierf van verdriet op haar zevenenveertigste.
Deze vader was een alcoholist, maar van een merkwaardig soort. Als hij dronken was had hij aandacht en liefde voor zijn kinderen genoeg. Te veel. Zijn handtastelijkheid zou hem in Nederland in de cel doen belanden. Maar nuchter was hij een rotzak. Hij sloeg haar dagelijks, niet met de hand, maar met een stuk hout, want hij was meubelmaker. 'Daardoor is mijn pijngrens wel erg verhoogd, kwam me goed van pas bij balletlessen,' lachte ze met die tegelijk stralende en verontschuldigende lach, en die ogen waarin achter de glans pijn lag verborgen.
Bij slaan bleef het niet. Elke dag moest ze horen dat ze een waardeloos kind was, dat voor niks en niemand deugde.
Toen de lieve huistiran dood ging aan de drank, brak ze met haar familie, kwam naar Nederland, deed ze balletacademie en sportschool en nog een handvol opleidingen, genoeg om een normaal mens apetrots op zichzelf te doen zijn. Maar zo zat zij niet in elkaar. Zelfhaat was haar met de paplepel ingegoten en met het meubelmakershout ingeramd. Haar balletcarrière liep stuk, ze vond zichzelf nooit goed genoeg, en ze begon zelf ook te drinken. Daarvan knapte ze elke avond op, maar, het oude verhaal, de volgende dag was de depressie verdubbeld.
Zelfhaat werd zelfdestructie. Met dezelfde ontwapenende, onschuldige brede lach en die mooie ogen waarin schuld nooit ver was vertelde ze dat ze een abonnement op de ambulance had gekregen. Een peperdure strippenkaart. Hoe vaak ze in het ziekenhuis was wakker geworden na een zelfmoordpoging wist ze niet meer. Ze kwam in het psychiatrische circuit terecht. Ze kickte af van de drank, maar raakte aan de cannabis, omdat, zoals ze zei, ze het gevoel had dat het ongepast was om voor zes uur 's avonds te drinken maar je wel al 's morgens vroeg mocht blowen.
Hasj verdoofde de pijn maar maakte haar eenzelvig. Ze durfde haar huis niet meer uit, kreeg psychoses, werd volstrekt lethargisch en verloor het laatste restje trots dat ze had: dat in haar fysieke vaardigheid.

Let op: wat ik hier opteken was geen egocentrische monoloog, de gebruiker zo eigen, maar kwam eruit in vele stukjes en beetjes, tussen veel lezen en lachen en geinteresseerde vragen aan de anderen door. Want dat tekende haar ook, zij het niet met een litteken: ze kon geen verdriet bij andere mensen zien, en was razendsnel bereid zich weg te cijferen voor wie daar maar om vroeg. Op een ochtend dat ze laat op therapie was bleek ze met een stomdronken man mee naar huis te zijn gefietst, omdat ze bang was dat hij een ongeluk zou krijgen in het spitsverkeer. Zwervers op bankjes braken haar hart. Had ze mij maar zien zitten, een paar weken geleden.

Wat dit aandoenlijke meisje van zevenendertig in mij had gezien, besefte ik met een lichte steek van spijt, was niet mijn markante kop en mijn mannelijke aantrekkingskracht geweest, maar het beeld van de vader die ze had willen hebben. Ze vond me zo'n 'aardige man', en ik was vast een heel lieve vader voor mijn kinderen, dat wist ze zeker.
In de loop van de week verflauwde haar interesse in mij wel een beetje, ze keek minder vaak mijn kant op, toen ze moet hebben ingezien dat ik ook maar de gewone wankelmoedige drankzuchtige zwakkeling ben die we hier, ons goede hart ten spijt, allemaal zijn.

Ik besef nu pas dat ik haar naam niet heb genoemd.
En dat ga ik ook niet doen, want ik heb een heimelijke hoop dat wij, de Zwarte Leeuwin en ik, elkaar, als we hier goed uitkomen, ooit nog eens in een theaterproductie zullen ontmoeten. Als collega's, niet langer als lotgenoten.

Geen opmerkingen: