zaterdag 14 augustus 2010

POMODORI

'Zevenentachtig jaar ben ik, en nog steeds gezond, grazie a Dio!' Ze kust haar vingertoppen, kromt haar stramme rug, en raakt de Siciliaanse aarde aan. Leunend op haar bastone, geen nette wandelstok, maar een stevige boomtak, schuifelt ze verder door de gaarde. Hier en daar plukt ze een vijg of een trosje kleine, nog onrijpe druiven, en laat ons proeven. Ze is trots op haar land en op wat het haar oplevert, maar het is hard werken. Geen dag rust, geen dag vacantie, er is altijd iets te doen. Ik schaam me een beetje als ze vraagt hoeveel zo'n huurauto nou kost, en haast me erbij te zeggen dat het me een oog uit het hoofd heeft gekost, zoals de Italianen zeggen, en dat ik zeker niet ricco ben maar integendeel een arme muzikant.

Die ochtend was ik, nog voor de boze dromen van een te lange slaap konden inzetten, aan mijn vinger wakker getrokken door mijn vriendin. Zij wilde me niet onthouden wat er beneden gaande was, en ik moest tolken, want ze wilde het naadje van de kous weten. Er hadden kratten vol helrode tomaten gestaan, opeengestapeld aan de beschaduwde zijkant van het boerenhuis. Die werden nu in een soort worstmachine tot pulp vermalen. Uit een buis aan de zijkant kwamen de schillen eruit, goed voor de kippen, uit de spuwmond een egale zachtrode massa die in een enorme kuip werd opgevangen. De hele familie werkte mee: twee oude besjes (zusters, de een getrouwd, de ander niet), schoonzoon en schoondochter, en kleinzoon/neefje. De padrone zelf, Camillo, die niet op één maar op twee stokken voortschuifelt, was van actieve deelname ontslagen, hij lummelde er een beetje omheen. De pulp ging, iets aangelengd met het water waarin de tomaten eerst waren gekookt, in bierflesjes, die omgespoeld waren met datzelfde kokende tomatenwater om de smaak van Peroni en Nastro Azurro eruit te krijgen. De flesjes werden hermetisch afgesloten en in een grote ton met water gezet, die in een stenen oven boven houtvuur aan de kook werd gebracht: het sterilisatieproces.
We vielen met onze neus in de boter, want dit grote werk vond éen keer per jaar plaats. Verkochten ze het op de markt? Gelach. No, no, stel je voor: het is voor onszelf. Een jaar lang deden ze met de pulp, die goed was voor een jaar lang pasta met tomatensaus. Camilla met haar tandeloze mond gebaarde mijn vriendin een pentola te halen. Die vulde ze. Niet te zuinig, ook niet te vol. Dat het ons mocht smaken.

Gastvriendschap en het uitwisselen van cadeaux luistert heel nauw in Italië, en zeker zo zuidelijk, in dit nauwelijks Italiaanse Sicilië: je beledigt de mensen al gauw met wedergiften, ontneemt ze daarmee hun gulheid, die een teken van rijkdom is. Mijn vriendin wilde een potje eigengemaakte kruisbessenjam uit haar Noord-Hollandse tuin, eigenlijk bedoeld voor onze jarige vriend in Siracusa, in de strijd gooien, maar we besloten dat dat om tactische redenen geen goed idee was, en bovendien de eenkennige smaak van onze huiseigenaren niet zou bekoren. Ik heb ooit eens in Napels een stuk heerlijke oude boerenkaas van de Cuyp als cadeautje meegebracht, en een liter jenever in een fles in de vorm van de Amsterdammertje. De fles verdween meteen in het donkere dressoir, om daar waarschijnlijk nooit meer uit te komen, de kaas werd beleefdheidshalve na het pranzo geproefd, na een voorzichtig hapje zonder commentaar in de frigo gelegd en vervangen door hun eigen vertrouwde, smakeloze caciocavallo. Daar leer je van. Beter is een Delftsblauw klompje, dat vinden ze prachtig, of een bos kunsttulpen met lichtjes erin: verrukt klappen ze in de handen. Maar een kop koffie dan? vroeg mijn vriendin. Ik aarzelde, maar we hadden een goede caffetiere, goede koffie, en ervaring met de Italiaanse manier van koffiezetten. Dus we waagden het erop. 'Vi piacerebbe 'na tazza di caffé?' 'Si, volontieri', voor de jongeren althans: de besjes vouwden hun handen samen, legden hun hoofd erop in de mime van de slaap, en bedankten: 'mi fa male. Non posso dormire.'
De koffie werd op een dienblad beneden gebracht. Sultana's erbij sloegen ze af, maar de kopjes, ampel met suiker geplaveid, werden staand geleegd en ontlokten een 'buonissimo!' aan het gezelschap. Uffa! Op niemands tenen getrapt.

Mijn vriendin, die niet stil kan zitten en graag in de aarde wroet, werkte nu en dan in de moestuin: onkruid trekkend en wiedend. Dat werd oogluikend toegestaan, en zélfs geapprecieerd. Er werd een tuinhandschoen gebracht en een schoffeltje, want zo met de blote hand, dat kon niet. De stadse signora moest aan haar gave huid denken. Een bordje caponatella met aubergines en aardappels, basilicum en olijfolie van eigen grond was haar beloning.
Van de tomatenpulp maakten we een heerlijke saus, nadat we in de Conad penne en parmeggiano reggiano hadden gekocht. Ik vertelde een van de besjes hoe ik die had toebereid. Ze keek afwachtend, met een brede glimlach. 'Con un poco di aglio.' 'Si!' 'Una cipolla bianca.' 'Si! Si!' (de glimlach verbreedde zich, veel verder kon haar mond zich niet opensperren). 'Sale, peperoncino e basilico,' besloot ik. 'Si! Si! Si!' Ze lachtte vrolijk. 'Molto speciale, no?'
Zelf aten ze het waarschijnlijk met gebakken broodkruim, want goede parmezaan is ook in Italië duur.

Ik dweep niet met de bittere armoede die zo pittoresk is voor een rijke toerist, denkt u dat niet: ik gun de Sicilianen al hun lelijke betonnen nieuwbouw die prachtige oude maar vervallen huizen met de grond gelijkmaakt, - maar ik kan een gevoel van afgunst of bewondering niet onderdrukken. Deze mensen zijn één met hun grond, ze leven van en voor die grond. God waakt over ze. Ze kennen geen twijfel aan de zin van het bestaan. De zonovergoten dagen zijn gevuld met hard werken omdat ze nu eenmaal moeten eten. Geen rollators hier. Oud en gebogen heb je een stok nodig, en gaat het allemaal niet zo vlot meer, maar een pensioen, een panoramisch uitzicht vanachter de geraniums zit er niet in. Het einde komt in een locaal ziekenhuis, met de laatste sacramenten, een wenende familie en een rouwannonce op alle muren van het stadje, maar daar wordt niet erg bij stilgestaan. Elke dag begint het leven opnieuw. Zevenentachtig levensjaren te hebben gezien is iets om fier op te zijn, geen reden tot angst of zelfbeklag. Nu en dan onderbreken ze het werk en maken ze zich mooi voor een feest; voor de binnengehaalde oogst, voor de naamdag van een patroonheilige.
Er is geen keus en geen twijfel. Alles gaat zoals het nu eenmaal gaat.
Ze zijn misschien arm, deze mensen, maar in wezen rijker dan ik.